Op 1 januari 2018 is de Wet beperkte gemeenschap van goederen in werking getreden (Stb. 2017/177 en 178). Door de invoering van deze wet is onder meer art. 1:95a BW in werking getreden. Dit artikel geeft een regeling voor de situatie dat een onderneming van één van de echtgenoten tot het privé vermogen van die echtgenoot behoort. De regeling heeft tot doel dat er een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van de onderneming heeft aangewend ten bate van de beperkte gemeenschap moet komen.
De Wet beperkte gemeenschap van goederen bevat in art. IV een overgangsbepaling. Lid 2 van die overgangsbepaling luidt als volgt:
“Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, is artikel 96, derde lid, niet van toepassing.”
Gelijk na de inwerkingtreding van de wet, kwam de vraag naar boven of dit tweede lid niet had moeten worden uitgebreid met art. 1:95a BW. Nu er voor art. 1:95a BW geen specifieke overgangsbepaling is opgenomen, zou het artikel ook al werking kunnen hebben ten aanzien van gemeenschappen van goederen die voor 1 januari 2018 zijn ontstaan. Dat zou betekenen dat een echtgenoot-ondernemer die voor 1 januari 2018 is gehuwd en waarbij de onderneming tot zijn privé vermogen behoort, opeens te maken zou kunnen krijgen met de regeling van art. 1:95a BW.
Al snel werd duidelijk dat dit niet de bedoeling van de wetgever was. Om die reden is in het wetsvoorstel 35 348 (Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen)) een bepaling opgenomen die een wijziging aanbrengt in bovengenoemde overgangsbepaling (artikel V). Dit wetsvoorstel is op 7 maart jongstleden aangenomen door de Eerste Kamer en zal vermoedelijk dit jaar in werking treden. Na de inwerkingtreding luidt art. IV lid 2 van de Wet beperkte gemeenschap van goederen als volgt:
“Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn de artikelen 95a en 96, derde lid, niet van toepassing.”
Daarmee staat definitief vast dat art. 1:95a BW enkel van toepassing is op gemeenschappen van goederen die zijn ontstaan na 1 januari 2018.