Alles wat u moet weten voor de erfrechtpraktijk anno nu; tip 5

In het kader van de introductie van de vierdaagse opleiding “Alles wat u moet weten voor de erfrechtpraktijk anno nu” delen wij de komende weken praktische tips voor de beginnende en ervaren  erfrecht professional.

Tips 5: De erfrechtadvocaat kijkt ook buiten boek 4 BW

Een goede erfrechtadvocaat kan zich niet beperken tot bestudering van enkel boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor een gedegen aanpak van erfrechtdossier zijn ook algemene vermogensrechtelijke leerstukken onmisbaar, zoals de regeling van de wilsgebreken uit boeken 3 en 6 BW en de gemeenschap uit boek 3 BW alsook de regels van schenkingen in boek 7 BW.

Wilsgebreken in het erfrecht

De algemene regeling van de wilsgebreken vinden we terug in artikel 3:44 BW en artikel 6:228 BW.

De wet kent vier wilsgebreken: bedreiging (artikel 3:44 lid 2 BW), bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW), misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4) en dwaling (artikel 6:228 BW).

Indien sprake is van een wilsgebrek, dan is een rechtshandeling vernietigbaar.

De erfgenamen kunnen geconfronteerd worden met deze wilsgebreken, indien een erflater rechtshandelingen heeft verricht die aangetast kunnen worden door een wilsgebrek. Voorbeelden daarvan zijn de leningsovereenkomst, de schenking, het vestigen van een hypotheekrecht et cetera.

De meest kenmerkende rechtshandeling in het erfrecht is uiteraard het opstellen van een testament. Dit betreft een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meerdere personen is gericht (een zogenaamde ongerichte rechtshandeling).

Het is evenwel opletten geblazen want voor het testament kent boek 4 BW zelf een bijzondere/afwijkende regeling van wilsgebreken in artikel 4:43 BW. Dat artikel bepaalt dat een uiterste wilsbeschikking niet vatbaar is voor vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden. Een uiterste wilsbeschikking is wél vernietigbaar op grond van bedrog en bedreiging.

Voorts kent boek 4 BW een eigen/specifieke dwalingsregeling voor de uiterste wilsbeschikking in artikel 4:43 lid 2 BW, die inhoudt dat een uiterste wilsbeschikking die onder invloed van een onjuiste beweegreden tot stand is gekomen, vernietigbaar is.

Voorts is ook artikel 3:34 BW een belangrijk artikel voor de praktijk van de erfrecht advocaat. Dit artikel ziet op de situatie waarin de wil niet (slechts) gebrekkig is, maar geheel ontbreekt vanwege een geestelijke stoornis. Als een erflater een rechtshandeling heeft verricht onder invloed van een geestelijke stoornis, dan wordt de op het beoogde rechtsgevolg gerichte wil van erflater geacht te ontbreken, waardoor de rechtshandeling vernietigbaar is.

Lid 2 van dat artikel kent weer een uitzondering voor het testament, dat zoals gezegd een eenzijdige ongerichte rechtshandeling is, en koppelt in dat kader een zwaardere sanctie aan het ontbreken van de wil. Indien erflater ten tijde van het opstellen van het testament leed aan een geestelijke stoornis, dan is het testament nietig in plaats van vernietigbaar.

Gemeenschap boek 3 BW

Door de schakelbepaling van artikel 3:189 lid 2 BW, is afdeling 2 van boek 3 BW ook van toepassing op de bijzondere gemeenschap van een nalatenschap. Een voorbeeld van een regeling binnen deze afdeling die dus van belang kan zijn in erfrechtkwesties, is artikel 3:171 BW. Dit artikel bepaalt dat iedere deelgenoot binnen een gemeenschap onafhankelijk van de ander bevoegd is om rechtsvorderingen of verzoekschriften ten behoeve van de gemeenschap in te stellen. Volgens deze bepaling, en de schakelbepaling van artikel 3:189 lid 2 BW, kunnen deelgenoten van een nalatenschap zelfstandig een rechtsvordering namens de nalatenschap instellen. Medewerking van de andere deelgenoot is dan niet vereist. Dit is een belangrijke bepaling wanneer een nalatenschap door deelgenoten/erfgenamen moet worden afgewikkeld. Het komt namelijk niet zelden voor dat een deelgenoot het instellen van een rechtsvordering tegenwerkt, nu de afwikkeling in beginsel gezamenlijk moet geschieden. Deze “verstopte” bepaling in boek 3 Burgerlijk Wetboek kan dan wellicht een uitkomst bieden.

Boek 7 BW

Ook de bepalingen uit boek 7 BW zal de erfrechtadvocaat moeten beheersen. Denk bijvoorbeeld aan het in de praktijk veel voorkomende geval dat een nalatenschap in omvang is afgenomen door  schenkingen die erflater tijdens leven heeft gedaan. Om die nalatenschap weer te vullen c.q. de geschonken bedragen weer terug te halen, kunnen erfgenamen de vernietiging van die schenking vorderen of de nietigheid daarvan inroepen op grond van de wilsgebreken of de geestelijke stoornis. De regeling van de schenkingen kent nog een eigen specifieke bewijslastverdeling bij vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden in artikel 7:176 BW. Dat artikel bepaalt dat indien de schenker (of in het erfrecht: de erfgenamen als de rechtsopvolgers onder algemene titel) feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust, tenzij de schenking bij notariële akte is gedaan of deze bewijslastverdeling in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. In de praktijk is dit een nuttig artikel om in te zetten, aangezien het “tegendeel” in de meeste gevallen maar moeilijk door de begiftigde zal kunnen worden aangetoond.

Daarnaast bevat boek 7 BW nog enkele aanvullende vernietigingsgronden in artikel 7:178 BW.

Meer informatie over of inschrijven voor de opleiding “Alles wat u moet weten voor de erfrechtpraktijk anno nu” vindt u hier.

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.