De wet bepaalt dat de rechter bij echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud kan toekennen.
Maatstaven voor alimentatie
Alimentatie wordt op grond van de wet bepaalt aan de hand van behoefte (wat heeft de onderhoudsgerechtigde nodig) en draagkracht (wat kan de onderhoudsplichtige betalen).
Om te bepalen of er recht bestaat op partneralimentatie dient eerst te worden vastgesteld wat de behoefte is. Vervolgens dient te worden bekeken of de onderhoudsgerechtigde zelf in die behoefte kan voorzien. Tot slot wordt bezien wat de alimentatieplichtige kan betalen.
Hoe wordt de behoefte aan alimentatie bepaald
De wet zelf voorziet niet in bepalingen die voorschrijven hoe de behoefte dient te worden bepaald. Het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (een afvaardiging van familierechters van ieder gerecht) geeft richtlijnen voor wat betreft de alimentatie. Ten aanzien van de behoefte voor partneralimentatie wordt de uitspraak van de Hoge Raad van 3 september 2010 aangehaald. In die zaak verzocht de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Zij stelde haar behoefte op € 11.000,00 per maand. Het hof sloot aan bij de vuistregel (de zogenoemde ‘hofnorm’) en bepaalde de behoefte op 60% van het netto gezinsinkomen tijdens de relatie. De Hoge Raad zegt dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Hij overweegt:
‘Bij de bepaling van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.’
De Hoge Raad zoekt hier aansluiting bij een eerder door haar gewezen uitspraak uit 2003 (HR 19 december 2003, LJN AM2379).
Het uitgangspunt is dus dat de berekening van de behoefte maatwerk betreft. Voor de berekening van de behoefte is echter ook een vuistregel beschikbaar. Het betreft de regel waar het hof aansluiting bij zocht. De vuistregel gaat uit van een behoefte gelijk aan 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen nadat – in het geval er kinderen tot het gezin behoren – de kosten van de kinderen op dat inkomen in mindering zijn gebracht. Het netto besteedbaar gezinsinkomen betreft het gezinsinkomen dat partijen tijdens het huwelijk of de relatie ter beschikking stond. Er wordt aangesloten bij een percentage van 60% omdat het leven van een alleenstaande duurder is dan het leven van iemand die samenwoont en dus de kosten kan delen.
Maatwerk of de vuistregel voor de bepaling van behoefte aan alimentatie
De vuistregel werd tot 2010 toch wel veelvuldig gebruikt door rechtbanken en gerechtshoven. Na de uitspraak van de Hoge Raad in 2010 werd dat minder. Steeds meer werd er met behoeftelijsten gewerkt, die zo veel mogelijk onderbouwd dienden te worden met stukken.
In het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen uit 2010 stond nog vermeld dat de vuistregel voor standaardgevallen een oplossing kon bieden. Vanaf 2013 staat in het betreffende rapport echter vermeld dat de vuistregel voor het bepalen van de behoefte alleen beschikbaar is indien de vaststelling van de behoefte door middel daarvan tussen partijen niet in geschil is.
Sinds enkele jaren is echter weer een kentering zichtbaar blijkens de jurisprudentie. Niet alleen rechtbanken maar ook gerechtshoven haken maar wat graag weer aan bij de vuistregel. Aanleiding hiervoor zou kunnen zijn dat het beoordelen van de behoeftelijsten een bewerkelijke bezigheid is. Bovendien is het lastig de verschillende posten subjectief te beoordelen, de hoogte van een post wordt dan in redelijkheid of naar schatting vastgesteld. Voor zowel de onderhoudsplichtige als de onderhoudsgerechtigde biedt dit weinig houvast en daarmee komt het de rechtszekerheid ook niet ten goede. Daarbij komt nog eens dat het lastig is om alle kostenposten te onderbouwen met stukken, zeker indien het toekomstige lasten betreft.
Een overweging die vaak gebruikt wordt om het gebruik van de vuistregel te motiveren is: ‘De hofnorm, … biedt een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde.’ Daarbij wordt als bijkomend voordeel genoemd dat geen nodeloos escalerende discussies over specifieke kostenposten hoeven te worden gevoerd. De vuistregel wordt geplaatst in de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf voor maatwerk door te overwegen dat omstandigheden zoals de hoogte en aard van de uitgaven en de reële en te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw niet vast staan. Ook het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen vermeldt in 2019 weer dat de vuistregel kan worden toegepast tenzij de berekende behoefte voldoende gemotiveerd wordt betwist. Langzaamaan lijkt de vuistregel weer terrein te winnen. Naar mijn mening een goede ontwikkeling, niet alleen voor de rechtszekerheid maar ook om onnodige (verdere) escalatie van het geschil tussen partijen te voorkomen. In sommige gevallen blijft een behoeftelijst het meest gepast.
Vaststelling behoefte aan alimentatie, en dan…
Als vast staat wat de behoefte is, dient te worden bekeken in hoeverre de onderhoudsgerechtigde zelf in die behoefte kan voorzien. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar het inkomen dat de onderhoudsgerechtigde genereert, maar ook wat hij of zij in redelijkheid als inkomen kan genereren. Dit is van verschillende factoren afhankelijk. Vervolgens wordt de draagkracht bepaald: wat kan de alimentatieplichtige betalen? Daarover een volgende keer meer.