Eens in de zoveel tijd komt er een casus voorbij die tot de verbeelding spreekt, zo ook de casus die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 26 april 2013 (LJN BZ8782).
Op 1 juli 2008 is te Zeist het huwelijk gesloten tussen een man en een vrouw. Partijen zijn met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Op het moment van het huwelijk was de man tweeëntwintig jaar oud. Zijn kersverse echtgenote had op dat moment de respectabele leeftijd van negenenzeventig jaar bereikt.
Het Openbaar Ministerie heeft in deze kwestie de rechtbank verzocht het huwelijk nietig te verklaren omdat naar de visie van het OM de man misbruik heeft gemaakt van de geestelijke situatie van de vrouw. Het OM heeft serieuze twijfels over de geestelijke gesteldheid van de vrouw. Uit psychiatrisch onderzoek blijkt immers (weliswaar met een voorbehoud) dat de diagnose ziekte van Alzheimer is gesteld bij de vrouw.
Uiteraard voert de man verweer tegen dit verzoek van het OM. Naar zijn visie is het een weloverwogen beslissing van partijen geweest om met elkaar in het huwelijk te treden. Deze keuze is met name ingegeven door erfrechtelijke en fiscale redenen, aldus de man. De rechtbank komt tot de conclusie dat met name uit de verklaringen van diverse medische specialisten voldoende is komen vast te staan dat de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van het huwelijk te begrijpen.
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat het huwelijk nietig is. Deze uitspraak wordt door het gerechtshof bekrachtigd. De Hoge Raad komt tot het oordeel dat de aangevoerde middelen niet tot cassatie kunnen leiden, zodat de rechterlijke macht hiermee een stokje steekt voor de snode plannen van de man.