In de eerdere publicatie Tijdschrift Rechtspraak Familierecht (RFR): de legitieme portie en giften bij leven besprak ik twee uitspraken waarin de legitieme portie en giften bij leven centraal stonden. De berekening van de legitieme portie leidt in de praktijk vaak tot geschillen. Zo ook in het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2020, dat in deze bijdrage besproken wordt.
Berekening van de legitieme portie
Hoge Raad 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1589
In deze procedure ging het om een erflaatster die een van haar drie kinderen had onterfd. De twee andere kinderen zijn ieder voor de helft tot erfgenaam van haar nalatenschap benoemd, onder bezwaar van een legaat aan het onterfde kind ter hoogte van zijn legitieme portie. Een jaar voor haar overlijden heeft erflaatster een bedrag van meer dan 3 miljoen euro ingebracht in een Liechtensteinse stichting. Van deze stichting is erflaatster de begunstigde, en na haar overlijden een van de erfgenamen en het onterfde kind. De Hoge Raad moest in dit specifieke geval antwoord geven op de vraag of bij de berekening van de legitieme portie van het onterfde kind rekening moet worden gehouden met de inbreng van dit bedrag. Is dit een gift waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de legitieme portie?
De legitieme portie en het wettelijk kader
Op grond van artikel 4:63 BW heeft het onterfde kind recht op een legitieme portie. Deze legitieme portie komt op grond van artikel 4:64 lid 1 BW neer op de helft van de waarde van zijn erfdeel, zou het kind niet onterfd zijn geweest. De legitimaire massa is belangrijk voor de berekening van de hoogte van de legitieme portie. Op grond van artikel 4:65 lid 1 BW wordt de legitimaire massa berekend door de waarde van de goederen van de nalatenschap te vermeerderen met de in aanmerking te nemen giften en te verminderen met de schulden die zijn uitgewerkt in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW.
Verloop procedure over de berekening van de legitieme portie
In de procedure bij de rechtbank heeft het onterfde kind zich op het standpunt gesteld dat de legitimaire massa van de nalatenschap van erflaatster op grond van artikel 4:65 lid 1 BW moet worden vermeerderd met het bedrag dat door erflaatster is ingebracht in de Liechtensteinse stichting (‘Stiftung’), waardoor zijn legitieme portie met meer dan vijfhonderdduizend euro toeneemt. De twee erfgenamen hebben in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de legitieme portie van erflater op nihil moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft zowel de vorderingen in conventie als in reconventie afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de inbreng in de stichting geen schenking is en dat onvoldoende vast is komen te staan dat het kind via de inbreng in de stichting een zodanig groot bedrag heeft ontvangen dat zijn legitieme portie op nihil zou moeten worden gesteld.
In hoger beroep wordt deze uitspraak door het gerechtshof vernietigd: de inbreng in de stichting wordt door het gerechtshof naar Nederlands recht beschouwd als een legaat. Omdat het aandeel van het onterfde kind als begunstigde van de stichting een waarde vertegenwoordigt die ongeveer drie keer de legitieme portie bedraagt, is het gerechtshof van oordeel dat de legitieme portie op nihil moet worden gesteld.
De erfgenamen stellen cassatie in tegen deze uitspraak van het gerechtshof, omdat het gerechtshof de begunstiging uit de stichting heeft gerekend tot de waarde van de goederen van de nalatenschap in de zin van artikel 4:65 BW. Naar Liechtensteins recht is een Stiftung een zelfstandige rechtspersoon met een eigen vermogen. Dat vermogen is afgescheiden van het vermogen van erflaatster.
Oordeel Hoge Raad over de berekening van de legitieme portie
De Hoge Raad geeft in het arrest aan dat het op zichzelf niet is uitgesloten dat een begunstiging naar buitenlands recht ten aanzien van een persoon op één lijn moet worden gesteld met een legaat, maar dat het oordeel van het gerechtshof op dit punt onvoldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad vernietigt daarom de eerdere arresten van het gerechtshof en verwijst de zaak naar een ander gerechtshof voor de verdere behandeling en beslissing.
Nalatenschapskwesties met een internationaal karakter
Het komt regelmatig voor dat een Nederlandse rechter op zoek moet gaan naar een Nederlandse rechtsfiguur die te vergelijken is met de van toepassing zijnde buitenlandse rechtsfiguur. In dit specifieke geval is dat lastig, omdat een stichting naar Nederlands recht niet tot doel mag hebben om uitkeringen te doen aan begunstigden. Het is daarom des te belangrijker dat een rechter zijn oordeel op dit punt goed onderbouwt. Een mogelijk argument voor het door het gerechtshof ingenomen standpunt kan wellicht gevonden worden in het Nederlandse belastingrecht. Het vermogen van een Liechtensteinse stichting wordt door de Nederlandse belastingdienst namelijk wel tot het vermogen van de oprichter van de stichting gerekend.
Deze uitspraak laat zien dat het in internationale erfrechtkwesties heel belangrijk is om in een gerechtelijke procedure concrete verschillen of overeenkomsten (afhankelijk van het standpunt dat moet worden ingenomen) ten aanzien van de buitenlandse rechtsfiguur ten opzichte van de Nederlandse rechtsfiguur in de processtukken te benoemen. Onze erfrechtadvocaten hebben hier veel ervaring mee.