De regels van algemeen verbintenissenrecht in nalatenschapskwesties

Voor een erfrechtadvocaat is het niet alleen van belang dat hij kennis heeft van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, maar ook van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek waar de regels van het algemene verbintenissenrecht zijn opgenomen. Rondom een erfenis kan bijvoorbeeld discussie ontstaan over de vraag of een vordering van de nalatenschap of een vordering op de nalatenschap verjaard is of niet en of over kan worden gegaan tot verrekening van een schuld die twee partijen over een weer aan elkaar hebben. Beide aspecten speelden een rol in een nalatenschapskwestie waar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich over moest buigen.

 

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 maart 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:2485):

Een schuld verrekenen met de legitieme portie?

In deze procedure ging het om twee broers, waarvan hun moeder – erflaatster – in 2016 is overleden. In haar testament van 1 juli 2010 heeft zij appellant in de onderhavige procedure onterfd. Geïntimeerde (de executeur in de nalatenschap van erflaatster) is samen met hun andere broer tot enige erfgenamen benoemd. Ook heeft erflaatster in het testament bepaald dat – wanneer appellant een beroep doet op zijn legitieme portie – deze legitieme portie verrekend moet worden met de lening van € 113.500,00 die erflaatster aan appellant in twee delen heeft verstrekt: een bedrag van fl. 100.000,00 in 1996 en een bedrag van fl. 200.000,00 in 2000. Tot september 2010 heeft appellant maandelijks 3% rente aan erflaatster betaald over het geleende bedrag, daarna niet meer.

In eerste aanleg veroordeelt de rechtbank appellant om het geleende bedrag, te vermeerderen met de rente hierover vanaf 14 augustus 2012 (vijf jaar voordat geïntimeerde aanspraak maakte op zijn legitieme portie), te voldoen aan de nalatenschap. Ook wordt geïntimeerde in zijn hoedanigheid van executeur veroordeeld om de legitieme portie van € 73.638,40 aan appellant te voldoen.

Omdat appellant het er niet mee eens is dat hij de geldlening terug moet betalen, gaat hij in hoger beroep. De schuld aan de nalatenschap en de hoogte ervan wordt niet betwist door appellant, maar appellant stelt zich wel op het standpunt dat de vordering verjaard is. De verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:307 lid 1 BW zou hierop van toepassing zijn, en deze zou zijn gaan lopen vanaf september 2010. Op dat moment is hij gestopt met het betalen van rente over het geleende bedrag aan erflaatster. En als de verjaringstermijn van twintig jaar van artikel 3:307 lid 2 BW van toepassing zou zijn, dan is appellant van mening dat deze termijn in 1996 zou zijn gaan lopen.

Het gerechtshof geeft appellant ten dele gelijk. Het gaat hier om een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd, waarop de verjaringstermijn van twintig jaar van toepassing is op grond van artikel 3:307 lid 2 BW. Die verjaringstermijn is voor het eerste deel van de geldlening gaan lopen vanaf 1996, maar voor het tweede deel van de geldlening pas vanaf 2000. De vordering tot terugbetaling van het tweede deel van de geldlening was in 2017 dus nog niet verjaard, de vordering tot terugbetaling van het eerste deel van de geldlening wel. Toch vangt appellant hier bot vanwege het leerstuk van de verrekening. De verjaring van een vordering staat niet aan verrekening van een vordering met een eventuele schuld – zoals in dit geval de schuld aan appellant vanwege zijn legitieme portie – in de weg. Dit is bepaald in artikel 6:131 lid 1 BW.

Verjaring

Of een vordering verjaard is, is een vraag die regelmatig centraal staat in procedures, ook in procedures die gevoerd worden door een advocaat erfrecht. In Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek staan verschillende verjaringstermijnen uitgewerkt. Het is in de praktijk belangrijk om de juiste verjaringstermijn toe te passen. In de hiervoor besproken uitspraak ging het om een vordering tot nakoming van een overeenkomst met een onbepaalde termijn voor de nakoming; erflaatster was met appellant geen termijn overeengekomen waarop het geleende bedrag moest zijn terugbetaald. In dat geval is de verjaringstermijn twintig jaar op grond van artikel 3:307 lid 3 BW (tenzij de schuldeiser tussentijds heeft aangegeven tot opeising van de vordering over te gaan).

Voor de rechtspraktijk is het belangrijk om er rekening mee te houden dat deze relatief lange verjaringstermijn niet van toepassing is op de vordering die ziet op de verschuldigde rente. Voor deze vordering geldt artikel 3:308 BW; in dat geval geldt een aanzienlijk kortere verjaringstermijn van vijf jaar.

Verrekening

Is een vordering verjaard, dan staat een schuldeiser niet altijd met lege handen. Heeft de schuldeiser niet alleen een vordering op de wederpartij (zoals in de uitspraak de nalatenschap op appellant) maar heeft deze schuldeiser ook een schuld bij de wederpartij (zoals in de uitspraak de legitieme portie die moet worden betaald aan appellant), dan komt het leerstuk van de verrekening in beeld. De verrekening is geregeld in artikel 6:127 e.v. BW. Op grond van artikel 6:131 lid 1 BW eindigt de bevoegdheid tot verrekening niet door verjaring van de rechtsvordering. Kortom: een beroep op verrekening kan een succesvol verweer zijn om te voeren als erfrechtadvocaat wanneer de wederpartij zich op het standpunt stelt dat een vordering van de nalatenschap op hem is verjaard.

Tot slot over de erfenis, verjaring en verrekening

Deze uitspraak laat zien dat het voor een erfrechtadvocaat belangrijk is om niet alleen op de hoogte te zijn van de regels die zijn opgenomen in Boek 4 BW, maar ook van de regels van het algemene verbintenissenrecht die in Boek 3 en 6 BW zijn uitgewerkt. Ten aanzien van de eventuele verjaring van een vordering is het belangrijk dat de juiste verjaringstermijn wordt gehanteerd. Maak daarbij voor een vordering uit hoofde van een geldleningsovereenkomst onderscheid tussen de vordering tot terugbetaling van de geldlening zelf en de vordering tot voldoening van de rente. Houd tevens in gedachte dat het leerstuk van de verrekening een oplossing kan bieden wanneer een vordering verjaard is. Vanzelfsprekend moet er dan wel sprake zijn van een situatie waarin de partij die wordt bijgestaan niet alleen wat te vorderen heeft van de wederpartij, maar dat de wederpartij op zijn beurt ook wat te vorderen heeft van de partij die wordt bijgestaan.

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.