De vereffenaar en de levensverzekeringsuitkering

Artikel 4:216 BW is voor de door de rechtbank benoemde vereffenaar een belangrijke tool om een uitkering aan een legataris binnen drie jaar terug te vorderen, voor zover dit nodig is om de schulden van de nalatenschap te voldoen. In combinatie met artikel 4:127 BW, dat bepaalt dat een begunstiging bij een sommenverzekering of een ander derdenbeding kan worden ingekort of verminderd als de nalatenschap negatief is, kan een door de rechtbank benoemde vereffenaar – onder omstandigheden – ook een uitkering uit hoofde van een levensverzekering inkorten en/of verminderen om de schulden van de nalatenschap te voldoen. In dit artikel zal ik ingaan op de stappen die de vereffenaar moet zetten om een uitkering uit een levensverzekering in te korten, dan wel te verminderen.

Wat is inkorting en vermindering, en wat is het verschil?

Een erfgenaam die geconfronteerd wordt met een legaat, mag het legaat verminderen tot de hoogte van zijn/haar erfdeel. Een legaat kan dus nimmer meer bedragen dan de omvang van de nalatenschap. Heeft een erfgenaam zuiver aanvaard, is de erfgenaam wel met zijn/haar privévermogen aansprakelijk voor dat deel van het legaat dat niet uit de nalatenschap voldaan kan worden. Heeft een erfgenaam beneficiair aanvaard dan hoeft hij/zij niet met zijn/haar privévermogen bij te passen en wordt het legaat voldaan voor zover dit uit het erfdeel van de beneficiair aanvaarde erfgenaam mogelijk is.

Is de nalatenschap ontoereikend om een legitieme portie te voldoen dan kan het legaat worden ingekort, op grond van artikel 4:87 lid 2 BW. Dit heeft ermee te maken dat de legitieme portie in rangorde hoger staat dan een legaat (artikel 4:7 BW). Artikel 4:87 lid 1 BW bepaalt dat de voldoening van de legitieme portie eerst ten laste komt van dat gedeelte van de nalatenschap waarover niet is beschikt. Mocht deze inkorting onvoldoende zijn dan worden de makingen (erfstellingen en legaten) ingekort. In beginsel komen alle erfstellingen en legaten gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking, tenzij een erfstelling en/of legaat is gemaakt ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Is dit het geval dan komt deze erfstelling/dit legaat pas voor inkorting in aanmerking na inkorting van de overige makingen (artikel 4:87 lid 2 BW).

Kort en goed: een legaat wordt verminderd als de nalatenschap ontoereikend is voor de voldoening van de legaten. Een legaat wordt ingekort als de nalatenschap ontoereikend is om de legitieme portie te voldoen.

Kwalificatie van de levensverzekering

Voor de vermindering of inkorting van een levensverzekering is het belangrijk om de levensverzekering te kwalificeren.

Schenkingen en andere giften die de strekking hebben dat zij pas na overlijden worden uitgevoerd en die niet reeds tijdens leven zijn uitgevoerd, worden voor vermindering en inkorting in beginsel met legaten gelijkgesteld. Dit is bepaald in artikel 4:126 lid 1 BW. In het tweede lid is bepaald dat lid 1 van overeenkomstige toepassing is op (onder meer) een begunstiging bij een sommenverzekering, voor zover de uitkering die door het overlijden van de verzekeringnemer verschuldigd wordt, als een gift geldt.

Een levensverzekering is een ‘in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering’, aldus artikel 7:975 BW, en kwalificeert aldus als een sommenverzekering. Of de sommenverzekering ook als een quasi-legaat kwalificeert is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de sommenverzekering als een gift kan worden gezien. Hierover geeft artikel 7:188 lid 1 BW meer duidelijkheid.

Kwalificatie gift

In artikel 7:188 lid 1 BW is bepaald dat de aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering, wanneer zij is aanvaard of kan worden aanvaard, wordt aangemerkt als een gift, tenzij zij geschiedt ter nakoming van een verbintenis anders dan uit een schenking. Hierbij is het volgende van belang.

De vraag of sprake is geweest van een gift moet worden beoordeeld naar het moment van overlijden van de overledene, omdat dit volgt uit ‘is aanvaard of kan worden aanvaard’ in samenhang met de tweede zin van artikel 7:186 lid 2 BW. Tot het moment van overlijden gaat het immers om een verwachting en had de overledene nog de mogelijkheid de begunstiging te wijzigen. Uit de aard van een levensverzekering – waarbij wordt uitgekeerd bij overlijden – volgt dat de begunstiging pas kan worden aanvaard na het overlijden

Tussenconclusie: levensverzekering en quasi-legaat

Een levensverzekering kwalificeert als een sommenverzekering. De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering is in beginsel een gift. Dit maakt dat een aanwijzing van een begunstigde bij een levensverzekering in beginsel kwalificeert als een quasi-legaat zoals bedoeld in artikel 4:126 BW en aldus vatbaar is voor inkorting of vermindering. Let wel: er zijn argumenten denkbaar op grond waarvan geoordeeld kan worden dat géén sprake is van een gift. Hiervoor zal moeten worden aangetoond dat de begunstiging geschiedt ter nakoming van een verbintenis anders dan uit een schenking, bijvoorbeeld omdat sprake is van een natuurlijke verbintenis. De bewijslast hiervan rust op de begunstigde.

Vergoeding uitkering en vervaltermijn: de vereffenaar moet op tijd in actie komen

Kwalificeert de uitkering als een gift en is aldus sprake van een quasi-legaat, dan zal de begunstigde de waarde van de uitkering uit de levensverzekering op grond van artikel 4:127 BW moeten vergoeden, voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is. Ook hier geldt dat de bewijslast – dat inkorting of vermindering onredelijk is – op de begunstigde rust.

Voor de door de rechtbank benoemde vereffenaar is het vooral belangrijk om oog te hebben voor de vervaltermijn in artikel 4:127 BW. Een begunstiging bij een sommenverzekering kan namelijk slechts worden ingekort of verminderd binnen drie jaren nadat de begunstigde de prestatie (lees: de uitkering) heeft ontvangen.

In een casus die voorlag bij het hof van 23 juli 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:2396) heeft het hof geoordeeld dat het verstrijken van de in deze bepaling en artikel 4:216 BW genoemde termijn niet tot gevolg heeft dat de bevoegdheid van de vereffenaars om een rechtsvordering in te stellen is vervallen. Het is van belang dat de vereffenaars binnen drie jaar een handeling moeten verrichten/aanspraak moeten maken op de vermindering of inkorting. Laat de vereffenaar dit na dan kan die bevoegdheid niet meer uitgeoefend worden. Het hof komt tot dit oordeel, omdat de vermindering en inkorting niet van rechtswege plaatsvindt, maar afhankelijk is van de vraag of de nalatenschap al dan niet toereikend is en of de begunstiging moet worden beschouwd als een gift. Wanneer de daartoe bevoegde constateert dat vermindering of inkorting nodig is om de schulden van de nalatenschap te voldoen, zal daartoe eerst een verklaring moeten worden uitgebracht van een daartoe bevoegde (artikel 4:120 lid 4 BW), in dit geval de vereffenaars, en daarmee ontstaat een vorderingsrecht. Daarop ziet de betreffende termijn. Het is voor de door de rechtbank benoemde vereffenaar aldus van belang om binnen de termijn van drie jaren een vorderingsrecht te doen ontstaan, door aanspraak te maken op de inkorting of vermindering.

Wat verder nog het vermelden waard is, is de overweging van het hof waarom  in dit specifieke geval is geoordeeld dat sprake was van een gift. In deze zaak zijn geïntimeerde en erflater gehuwd geweest. Geïntimeerde en erflater zijn in hun echtscheidingsconvenant overeengekomen dat aan erflater de levensverzekering bij de bank werd toebedeeld. De bank heeft na het overlijden van erflater laten weten dat zij de levensverzekering hebben uitgekeerd aan geïntimeerde, omdat zij als medeverzekeringnemer de eerste begunstigde is. Kennelijk was erflater vergeten om de tenaamstelling van de polis te wijzigen toen de polis aan hem werd toebedeeld.

Volgens geïntimeerde kan de uitkering uit de levensverzekering niet worden gekwalificeerd als een gift, omdat de levensverzekering is gesloten toen zij nog met erflater was gehuwd en de levensverzekering was bedoeld om ervoor te zorgen dat er financiële middelen waren om te voorzien in de behoeften van haar en de kinderen. Het hof verwerpt dit verweer en oordeelt dat de vraag of sprake is geweest van een gift moet worden beoordeeld naar het moment van overlijden van erflater. Tot het moment van overlijden van de erflater ging het slechts om een verwachting en had erflater nog de mogelijkheid de begunstiging te wijzigen. Uit de aard van deze verzekering (uitkering bij overlijden) volgt dat de begunstiging pas kan worden aanvaard na het overlijden van erflater.

Conclusie

De vereffenaar zal in voorkomend geval ook onderzoek moeten doen naar de eventuele uitkering van een levensverzekering. Als vereffenaar is het hierbij belangrijk om binnen drie jaar na het overlijden van de overledene aanspraak te maken op inkorting en/of vermindering van de sommenverzekering. Indien aanspraak is gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn, dan kan een rechtsvordering nadien nog worden ingesteld. Daarnaast dient de vereffenaar ook oog te hebben voor de kwalificatie van de levensverzekering.

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.