De vereffening van nalatenschappen en de Faillissementswet

Via de schakelbepaling van artikel 4:218 lid 5 BW worden voor verschillende onderdelen van de vereffening van een nalatenschap, de artikelen uit de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 4:218 BW gaat over de rekening en verantwoording en het opmaken van een uitdelingslijst door de vereffenaar. Artikel 4:218 lid 5 BW bepaalt: “Voor het overige vinden bij de berekening van ieders vordering, het opmaken van de uitdelingslijst en het verzet daartegen de dienaangaande in de Faillissementswet voorkomende voorschriften zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.

 

Relevantie voor de rechtspraktijk

Voor de rechtspraktijk rondom de vereffening van nalatenschappen is het vanwege (onder andere) de schakelbepaling van artikel 4:218 lid 5 BW belangrijk om naast kennis van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek te hebben, ook aandacht te hebben voor en kennis te hebben van de Faillissementswet, en dan met name de artikelen 180 e.v. van de Faillissementswet. De wetgever heeft voor de schakelbepaling van artikel 4:218 lid 5 BW gekozen, omdat de vereffening van een nalatenschap veel gelijkenissen vertoont met de vereffening in het kader van een faillissement.

Bovendien is niet alles geregeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zodat inhoudelijke hiaten worden opgevuld door de Faillissementswet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de vereisten waaraan een uitdelingslijst moet voldoen. Dit is in de Faillissementswet uitgewerkt in artikel 180 lid 1, maar in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek ontbreekt zo’n bepaling. Via de schakelbepaling van artikel 4:218 lid 5 BW wordt aangenomen dat deze vereisten ook van toepassing zijn op de vereffening van een nalatenschap.

In de VereffeningsFlits van april 2021 praatte mijn collega Carlyn Hokken u in het artikel Is het fixatiebeginsel ook van toepassing op de vereffening van nalatenschappen? bij over de prejudiciële vragen die zijn gesteld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland 8 februari 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:1240). Het gaat bij deze prejudiciële vragen in essentie om de vraag of artikel 4:218 lid 5 BW zo moet worden uitgelegd, dat het in artikel 128 Fw neergelegde fixatiebeginsel – dat van toepassing is in faillissementen – van overeenkomstige toepassing is op de vereffening van een nalatenschap. We zijn nog in afwachting van een antwoord op deze prejudiciële vragen. Wel is inmiddels de conclusie van de Procureur-Generaal van de Hoge Raad gepubliceerd (ECLI:NL:PHR:2021:556). Hierin concludeert de Procureur-Generaal dat het fixatiebeginsel uit de Faillissementswet in zijn optiek van overeenkomstige toepassing is op de vereffening van een nalatenschap, maar dat bij het zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing vinden van de voorschriften van de Faillissementswet het verschil in karakter van de vereffening van de nalatenschap in het oog dient te worden gehouden (zie overweging 3.73). Daarbij overweegt de Procureur-Generaal in overweging 3.80 en 3.81 kort gezegd dat het fixatiebeginsel van art. 128 Fw alleen van overeenkomstige toepassing is op de vereffening van een insolvente nalatenschap, dus een nalatenschap waar de waarde van de totale schulden hoger is dan de waarde van de totale bezittingen.

Vereffening nalatenschap, faillissementsrecht en procedures

In sommige gevallen kan de toepasselijkheid van de Faillissementswet ook procedurele consequenties hebben, zoals voor het rechtsmiddel dat kan worden aangewend wanneer het verzet van een schuldeiser tegen de uitdelingslijst door de kantonrechter ongegrond wordt verklaard. In het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2393, ging het om een schuldeiser die in hoger beroep was gegaan tegen de ongegrondverklaring van het verzet. De Hoge Raad oordeelde dat hoger beroep niet openstond na verzet tegen de uitdelingslijst, op grond van artikel 4:218 lid 5 BW in verbinding met artikel 187 lid 1 Fw. De schuldeiser had binnen acht dagen beroep cassatie in moeten stellen. Deze vergissing kwam de schuldeiser in dit arrest duur te staan, omdat deze termijn was verlopen er nu geen rechtsmiddel meer openstond tegen de ongegrondverklaring van het verzet tegen de uitdelingslijst. Daarmee stond de uitdelingslijst, zoals deze was opgemaakt door de vereffenaar, vast.

Recent kwamen ook nog dergelijke processuele punten aan de orde in de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 15 maart 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:922),welke uitspraak zag op het loon van de vereffenaar. Het hof riep de vraag op of art. 184 FW van overeenkomstige toepassing is. Zo ja, dan zou gelden dat verzet tegen het loon van de vereffenaar niet-ontvankelijk is. Het hof is van oordeel dat deze regel niet per sé ook geldt voor het loon van de vereffenaar, gezien het verschil tussen faillissement (als van openbare orde) enerzijds en de vereffening van een particuliere nalatenschap en de in dat kader geldende regels anderzijds.

Conclusie

Uit de jurisprudentie blijkt dat het in erfrechtzaken van belang is dat men niet alleen op de hoogte is van de regels van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, maar ook van de regels van de Faillissementswet. Dit komt onder andere door de schakelbepaling van artikel 4:218 lid 5 BW.  De rechtspraak is op dit punt in ontwikkeling.


Dit artikel is onderdeel van de VereffeningsFlits juli 2021. Bekijk het volledige overzicht.

VereffeningsFlits | jul. ’21

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.