De vereffeningskosten van de (niet) door de rechtbank benoemde vereffenaar

Twee soorten vereffeningsprocedures

In de erfrechtpraktijk kennen we twee soorten vereffeningsprocedures: de “lichte” vereffening en de “zware” vereffening.

Indien één of meer erfgenamen een nalatenschap beneficiair aanvaarden, worden zij (tenzij sprake is van een uitzondering) gezamenlijk vereffenaars in die nalatenschap op de voet van de artikelen 4:195, 4:198 en 4:202 lid 1 sub a BW. Zij moeten dan in beginsel de zogenaamde lichte vereffeningsprocedure doorlopen; dit is een traject onder toezicht van de kantonrechter, met als uiteindelijk doel de schuldeisers van de nalatenschap (voor zover mogelijk uit het saldo van de nalatenschap) te voldoen.

In bepaalde in de wet geregelde gevallen (artikel 4:203 e.v. BW) – ook na een beneficiaire aanvaarding door één of meer erfgenamen – kan door een belanghebbende aan de rechtbank worden verzocht om een professionele vereffenaar te benoemen. Indien de rechtbank dat verzoek toewijst, komt de nalatenschap terecht in de zware vereffening, waarbij een vereffenaar die door de rechtbank geschikt is geacht én die zich daartoe bereid heeft verklaard, aan de slag gaat met de vereffening van de nalatenschap.

In de beide genoemde vereffeningsprocedures moet dus het onderscheid worden gemaakt tussen twee categorieën van vereffenaars:

  1. De erfgenaam-vereffenaar of iemand die voor hem op grond van een volmacht handelt (lichte vereffening);
  2. De (professionele) vereffenaar die door de rechtbank wordt benoemd.

Kenmerken van de lichte vereffening/vergelijking met zware vereffening

De lichte vereffening verraadt al enigszins in de benaming zelf dat het gaat om de afgezwakte versie van een vereffening door een door de rechtbank benoemde vereffenaar.

De belangrijkste verplichtingen in het kader van deze lichte vereffeningsprocedure zijn samengevat de volgende:

  • De nalatenschap beheren (administratie verzorgen, schuldenaren en schuldeisers informeren, voorkomen dat schulden onnodig oplopen, zorgen voor onderhoud en behoud van goederen, opzeggen abonnementen et cetera);
  • Een boedelbeschrijving opmaken, die vervolgens bij de boedelnotaris of de griffie van de rechtbank wordt gedeponeerd (artikel 4:211 lid 3 BW). Van deze verplichting kan overigens wel ontheffing worden verzocht, om te voorkomen dat derden kennis kunnen nemen van de omvang en samenstelling van de nalatenschap (artikel 4: 211 lid 4 BW);
  • Melding maken aan de kantonrechter van een negatieve nalatenschap. Uit de boedelbeschrijving zal blijken of de nalatenschap een positief of negatief saldo (wanneer de schulden de baten overtreffen) kent. Is het laatste het geval, dan dient dit ten spoedigste aan de kantonrechter te worden gemeld (artikel 4:199 lid 2 BW). De kantonrechter kan dan verdere instructies geven (artikel 4:210 lid 1 BW) die de vereffenaars moeten opvolgen, en kan in bepaalde gevallen de vereffening verzwaren;
  • De bekende schuldeisers per brief oproepen/aanschrijven, zoveel als mogelijk gelijktijdig met het bekend maken van de boedelbeschrijving (artikel 4:241 BW);
  • Uitkeringen doen aan de schuldeisers indien een positief saldo resteert.

De lichte vereffening onderscheidt zich met name op twee belangrijke punten van de zware vereffening:

  • het kostenaspect (minder kostbaar);
  • De omvang van het pakket verplichtingen (beperking, artikel 4:221 BW).

Bij een zware vereffening moet de vereffenaar de schuldeisers van de nalatenschap openbaar oproepen en een lijst met vorderingen bij de boedelnotaris of de griffie van de rechtbank neerleggen. Bij een lichte vereffening vervalt die verplichting.

Ook moet de vereffenaar in een zware vereffeningsprocedure een rekening en verantwoording en uitdelingslijst neerleggen bij de boedelnotaris of de griffie van de rechtbank. Schuldeisers kunnen daartegen dan in verzet gaan, voordat de uitdelingslijst verbindend is geworden en conform die lijst de nalatenschap wordt verdeeld.

Voorts behoeven de vereffenaars ook geen machtiging van de kantonrechter voor beschikkingsdaden, zoals het verkopen van een woning.

Loon van de niet door de rechtbank benoemde vereffenaar?

Kantoorgenoot Guido De Weerd beschreef in Kostenefficiëntie uitbesteding en reikwijdte werkzaamheden en het loon van de benoemde vereffenaar van de nalatenschap in de maart-editie van de VereffeningsFlits al uitvoerig dat en op welke wijze een door de rechtbank benoemde professionele vereffenaar (en door hem ingeschakelde medewerkers) recht heeft (hebben) op loon voor de door hem (hen) uitgevoerde werkzaamheden.

Immers, artikel 4:206 lid 3 BW bepaalt: ‘Een door de rechter benoemde vereffenaar heeft recht op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld.’

Maar hoe zit dat met de vereffenaar die niet door de rechtbank is benoemd? Kan deze – indien daarover niet expliciet afspraken zijn gemaakt met de erfgenamen-vereffenaars (bijvoorbeeld op grond van een overeenkomst van opdracht) – ook aanspraak maken op loon of salaris ten laste van de nalatenschap? Het antwoord op die vraag luidt volmondig “neen”. De werkzaamheden van een niet door de rechtbank benoemde vereffenaar komen niet voor vergoeding door de nalatenschap in aanmerking.

Betekent dit dan dat deze vereffenaar helemaal geen kosten ten laste van de nalatenschap kan brengen? Dat ligt – gelukkig – genuanceerder. Er kunnen namelijk wel bepaalde “vereffeningskosten” zijn, die voor vergoeding in aanmerking komen. In het hierna volgende zal op deze vraagstelling nader worden ingegaan.

Een belangrijk ijkpunt in deze is 12 december 2017, het tijdstip van wijziging van de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter van 12 december 2017.

In het verleden, vóór de inwerkingtreding van de vernieuwde Handleiding erfrechtprocedures kantonrechters d.d. 12 december 2017, hebben diverse kantonrechters het loon voor niet benoemde, door de erfgenaam-vereffenaar ingeschakelde gemachtigden wél als vereffeningskosten aangemerkt voor zover die kosten in redelijkheid waren gemaakt (dit blijkt onder meer uit de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 18 mei 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1885). In de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter uit 2008 stond immers nog niet de uitsluiting van vereffeningskosten, zoals deze zich thans bevindt in de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter van 12 december 2017. Het onderscheid tussen beide soorten vereffenaars wordt in de nieuwe handleiding dus extra benadrukt, nu daarin letterlijk is bepaald: “Onder de door de kantonrechter vast te stellen vereffeningskosten wordt niet verstaan de kosten van de werkzaamheden uitgevoerd door (een gemachtigde van) de erfgenamen/vereffenaars.” Overigens is de handleiding na 12 december 2017 verder gewijzigd, maar de richtlijn over het loon van de niet door de rechter benoemde vereffenaar is ongewijzigd.

Het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2019:990) heeft zich op 14 maart 2019 moeten buigen over een kwestie waarin een gemachtigde vanaf mei 2012 vereffeningswerkzaamheden had uitgevoerd voor de erfgenamen-vereffenaars en vervolgens de door hem uitgevoerde werkzaamheden wilde opvoeren als vereffeningskosten.

Het hof heeft in die zaak voorop gesteld dat er geen wettelijke grondslag is voor het vaststellen van het loon van de erfgenamen/vereffenaars om de vereffeningswerkzaamheden uit te voeren en/of deze werkzaamheden uit te besteden aan bijvoorbeeld een notaris. In de voorliggende casus vond het hof de omstandigheden evenwel dermate bijzonder (de vereffening was al aangevangen voor de wijziging van de handleiding, de gevolmachtigde meende er, gelet op de tekst van de voormalige handleiding op te kunnen vertrouwen dat de kantonrechter zijn werkzaamheden als vereffeningskosten vast zou stellen, hetgeen in die tijd ook gebruikelijk was, de kosten werden voldoende onderbouwd et cetera) dat de door hem aangevoerde kosten wel als vereffeningskosten dienden te worden aangemerkt. Deze beslissing is dus de facto nog gebaseerd op de oude handleiding, waarbij rekening is gehouden met een overgangsfase.

Wat zijn vereffeningskosten en wat is het belang van de kwalificatie?

De wet geeft geen definitie van vereffeningskosten, maar deze is inmiddels wel in de rechtspraak ontwikkeld door Hof Amsterdam op 8 maart 2011 (ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ0031). Vereffeningskosten zijn kosten wegens handelingen die objectief noodzakelijk zijn bij de afwikkeling van een nalatenschap, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze handelingen worden verricht ten behoeve van een algemeen belang (bestaande uit de afwikkeling van de nalatenschap ten behoeve van de gemeenschappelijke erfgenamen) en niet ten behoeve van een individueel belang.

De kwalificatie “vereffeningskosten” is met name van belang vanwege de rangorde van schulden van de nalatenschap ex artikel 4:7 lid 1 BW. In dit artikel wordt bepaald welke schulden van de nalatenschap in welke volgorde moeten worden voldaan. Artikel 4:7 lid 1 sub c BW bepaalt dat de vereffeningskosten, met inbegrip van het loon van de vereffenaar (lees: de door de rechtbank benoemde vereffenaar) als schulden van de nalatenschap worden aangemerkt.

De tekst van artikel 4:7 lid 2 BW suggereert dat de vereffeningskosten pondspondsgewijs met onder andere de door de erflater nagelaten schulden (artikel 4:7 lid 1 sub a BW) moeten worden voldaan. Deze conclusie is echter in de literatuur en de rechtspraak (in die zin bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7022) verworpen. Een dergelijke uitleg strookt immers niet met het systeem van de wet en het maatschappelijk gewenste uitgangspunt dat zij die de afwikkeling van een nalatenschap op zich nemen (met name na een benoeming door de rechtbank) niet te veel risico mogen lopen omtrent de voldoening van hun nota. Een redelijke wetstoepassing brengt dus met zich mee dat de vereffeningskosten vóór alle andere schulden genoemd in artikel 4:7 lid 1 BW (behoudens de kosten van lijkbezorging en andere wettelijke voorrangsregels) moeten worden voldaan.

Deze bijdrage leert concluderend dat de niet door de rechtbank benoemde vereffenaar weliswaar geen wettelijk recht op loon heeft, maar dat er anderzijds wel een wettelijke grondslag bestaat voor vergoeding van alle kosten die de niet door de rechtbank benoemde vereffenaar maakt (zoals administratieve kosten, reiskosten en dergelijke) en die aan voornoemde definitie voldoen. Deze vallen immers onder het bereik van artikel 4:7 lid 1 sub c BW en moeten met voorrang uit de nalatenschap worden voldaan. Een en ander met dien verstande dat ook hier wel weer de beperking geldt dat de kosten enkel worden vergoed, voor zover zij in redelijkheid zijn gemaakt.


Dit artikel is onderdeel van de VereffeningsFlits juni 2022. Bekijk het volledige overzicht.

VereffeningsFlits | jun. ’22

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.