Het legaat in de vereffening

In de vereffening kunnen verschillende categorieën van schuldeisers om de hoek komen kijken. In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de legataris als schuldeiser van de nalatenschap. Eerst komen algemene kenmerken van het legaat aan de orde. Daarna worden enkele praktische aandachtspunten besproken voor de vereffenaar die met een legaat te maken krijgt bij de vereffening van een nalatenschap.

Enkele opmerkingen over het legaat

Het legaat is een uiterste wilsbeschikking waarbij een vorderingsrecht wordt gecreëerd. Dat vorderingsrecht kan aan één of meer personen worden toegekend (artikel 4:117 BW). Deze schuldeisers, legatarissen, worden door het verkrijgen van het vorderingsrecht schuldeisers van de nalatenschap.

Een legaat komt in principe ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, tenzij anders is bepaald. Zo kan de erflater ook een legaat ten laste van een specifieke erfgenaam of legataris laten komen. In dat laatste geval is er sprake van een sublegaat. Stel bijvoorbeeld, dat er een erflater is, die drie kinderen als erfgenaam heeft. In zijn vermogen is een vakantiehuis in Frankrijk aanwezig. In zijn uiterste wil kan de erflater dan bepalen dat hij aan zijn oudste kind een legaat van het huis in Frankrijk toekent. Daarnaast kan hij aan zijn twee andere kinderen een legaat toekennen van een geldbedrag ter grootte van 1/3e gedeelte van de waarde van het huis in Frankrijk. Ten aanzien van de geldlegaten kan hij bepalen dat die ten laste moeten komen van het oudste kind. Alle drie de kinderen zijn nu legataris. Het oudste kind heeft als legataris een vorderingsrecht op de nalatenschap. Hij kan dit legaat inroepen tegen de erfgenamen gezamenlijk. De twee andere kinderen hebben als legataris een vorderingsrecht op het oudste kind. Op die manier kan de erflater niet enkel regelen aan wie bepaalde goederen van zijn nalatenschap toekomen, maar ook dat verschillende personen in waarde een gelijk deel ontvangen.

Een sublegaat moet niet worden verward met een legaat tegen inbreng. Bij een legaat tegen inbreng heeft de erflater in zijn uiterste wilsbeschikking aan iemand een legaat toegekend met daaraan de verplichting om de waarde van dat legaat, of een gedeelte daarvan, aan de nalatenschap te vergoeden. Het bovenstaande voorbeeld zou dan veranderen in die zin dat de erflater aan het oudste kind het huis in Frankrijk legateert, met daarbij de verplichting om de waarde van het huis te vergoeden aan de nalatenschap.

Opeisbaarheid legaat

Ten aanzien van de opeisbaarheid van legaten geldt dat deze in beginsel direct na het openvallen van de nalatenschap opeisbaar zijn. De erflater kan in zijn testament een ander tijdstip voor de opeisbaarheid bepalen. Specifiek voor legaten van een geldsom geeft de wet aan dat deze in beginsel pas zes maanden na het overlijden van erflater opeisbaar zijn (artikel 4:125 lid 1 BW). De erflater kan ook ten aanzien van deze legaten in zijn uiterste wil een ander moment van opeisbaarheid vastleggen. Bij legaten van een geldsom geldt daarnaast dat in artikel 4:125 lid 4 BW artikel 4:5 BW van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dat betekent dat er onder meer aan de kantonrechter kan worden verzocht om het legaat in termijnen te betalen.

Is er sprake van een legaat tegen inbreng, waarbij er sprake is van een legataris die tevens erfgenaam is, dan geldt ten aanzien van de opeisbaarheid het volgende. De erfgenaam kan in dat geval de betaling van de vergoeding opschorten tot de verdeling van de nalatenschap (artikel 4:125 lid 2 BW). Hij kan zijn legaat wel direct opeisen en dan op een later moment zijn vergoedingsverplichting laten verrekenen met zijn erfdeel. Ook hier heeft de erflater overigens weer de mogelijkheid om in zijn uiterste wil een andere regeling te treffen). Deze wettelijke hoofdregel kan in een vereffening voor enige hoofdbrekens zorgen, op het moment dat bijvoorbeeld de inbreng nodig is voor de voldoening van andere schulden van de nalatenschap.

De rechtsvordering die de legataris heeft, verjaart twintig jaar na het opeisbaar worden van het legaat (artikel 3:306 BW). Voor de mogelijke stuiting van deze verjaring wordt verwezen naar de artikelen 3:316, 3:317 lid 1 en 3:318 BW.

Inventarisatie en beheer fase vereffening

In de eerste fase van de vereffening houdt de vereffenaar zich bezig met inventariseren en beheren. Met betrekking tot het legaat kan hij in de uiterste wil van de erflater zien of er legaten zijn toegekend en aan wie. Daarnaast is het van belang om na te gaan in hoeverre legaten eventueel al zijn uitgekeerd.

Informeren legataris door vereffenaar

Is het legaat nog niet uitgekeerd dan geldt het volgende. De erfgenamen, de executeur, en naar we mogen aannemen ook de vereffenaar, moeten er zorg voor dragen dat de legataris zo spoedig mogelijk van het legaat op de hoogte wordt gebracht (artikel 4:119 BW). Iemand die enkel legataris is, en niet ook erfgenaam, zal er namelijk zelf niet snel achter komen. Deze verplichting geldt ook voor sublegaten. Op grond van artikel 4:119 BW zal degene op wie het legaat rust, de executeur én de vereffenaar aan de sublegataris bekend moeten maken dat er een legaat is toegekend. Dit geldt dus ongeacht het feit dat hier sprake is van een schuld waar de vereffenaar in beginsel verder niks mee te maken heeft.

Overigens kan worden beargumenteerd dat de verplichting van de vereffenaar om een legataris op de hoogte te stellen van zijn legaat ook voortvloeit uit artikel 4:214 lid 1 BW. De legataris moet zich wellicht op grond van dat artikellid als schuldeiser melden, maar dan moet hij wel op de hoogte zijn van het legaat.

Er speelt in de literatuur een discussie over de vraag of de legataris zich actief moet melden als schuldeiser. Voor legaten geldt immers dat deze in beginsel als aanvaard gelden, tenzij ze worden verworpen (artikel 4:201 lid 1 BW). Deze regel wordt door sommige auteurs aangegrepen om te beargumenteren dat de legataris zich niet actief meer als schuldeisers hoeft te melden om zijn vordering terug te zien op de uitdelingslijst. Uiteraard is het voor de vereffenaar het meest prettig dat hij van de legataris verneemt dat die zijn legaat wenst te ontvangen. In dat kader kan nog worden gewezen op artikel 4:201 lid 2 BW. Is de legataris niet duidelijk in zijn antwoord in hoeverre hij het legaat wenst te verwerpen, dan kan aan de kantonrechter worden gevraagd om een termijn te stellen waarbinnen de legataris moet aangeven of hij het legaat wenst te verwerpen. Wordt er binnen die termijn geen verklaring afgelegd door de legataris, dan verliest hij de bevoegdheid om het legaat te verwerpen.

Liquideren van vermogen in de vereffening

In de fase waarin de vereffenaar mogelijk tot liquideren van vermogen moet overgaan, is het verstandig om, voor zover mogelijk, rekening te houden met legaten. Het door collega Joost Diks bedachte ezelsbruggetje “OVB” dat staat voor Overleg, Volgorde en Bezwaar is hier van belang en dan met name het onderdeel “Volgorde”. Is er namelijk een goed gelegateerd dat niet per se geliquideerd hoeft te worden, dan doet de vereffenaar er goed aan om dit object te behouden voor de legataris. Zie ook artikel 4:218 lid 4 BW waaruit volgt dat de vereffenaar enkel bij een tekort bevoegd is om verplichtingen tot levering van een goed van de nalatenschap in een geldschuld om te zetten. Is er geen sprake van een tekort, dan dient de vereffenaar het goed te leveren aan de legataris.

Terugvorderen van reeds uitgekeerd legaat door vereffenaar

In deze fase kan het ook voorkomen dat de vereffenaar overgaat tot het terugvorderen van een reeds uitgekeerd legaat. Deze mogelijkheid vloeit voort uit artikel 4:216 BW. Overigens heeft enkel een door de rechter benoemde vereffenaar deze mogelijkheid.

Uit artikel  4:216 BW kan goed worden afgeleid, waarom deze mogelijkheid bestaat. Een legaat staat laag gerangschikt in de rangorde van schuldeisers (zie artikel 4:7 lid 1 sub h en i en lid 2 BW). Het is makkelijk voorstelbaar dat een reeds uitgekeerd legaat eigenlijk niet uitgekeerd had mogen worden, omdat er andere schulden zijn die eerst voldaan hadden moeten worden.

Artikel 4:216 BW verwijst naar artikel 4:122 BW. Dat laatste artikel beschrijft de mogelijkheid van de opleg bij de vermindering van een legaat. De terugvordering door de vereffenaar kan worden gezien als een vermindering. Op grond van artikel 4:122 lid 1 BW heeft de legataris in dat geval de bevoegdheid om de terugvordering tegen te gaan, door het bedrag van de vermindering aan de vereffenaar te overhandigen. In dat geval kan de legataris het reeds uitgekeerde goed behouden. (Uiteraard is dit enkel relevant bij legaten die zien op iets anders dan een geldsom.)

Tot slot is nog van belang om op te merken dat de terugvordering door de vereffenaar mogelijk is tot uiterlijk drie jaar na uitkering van het legaat.

Rekening en verantwoording en uitdelingslijst in de vereffening

Zoals hiervoor al werd beschreven, heeft een legaat een ondergeschikte plaats in de rangorde van schuldeisers. Dit volgt niet alleen uit artikel 4:7 BW, maar ook uit artikel 4:120 lid 1 BW: “Schulden van de nalatenschap uit een legaat worden slechts ten laste van de nalatenschap voldaan, indien alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle kunnen worden voldaan.”

Vermindering legaten in de vereffening

Blijkt uiteindelijk dat een legaat niet volledig uit de nalatenschap kan worden voldaan, dan wordt dit legaat verminderd (artikel 4:120 lid 2 BW). Zijn er meerdere legaten opgenomen in het testament, dan worden deze legaten in beginsel evenredig verminderd. De erflater kan in zijn uiterste wil bepalen dat de mogelijke vermindering van de legaten op een andere manier dan evenredig geschiedt. Ook geldt een andere regel ten aanzien van legaten die zijn te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Deze worden pas verminderd, nadat de andere legaten zijn verminderd (artikel 4:120 lid 3 BW). In de vorige paragraaf werd al aangegeven dat de legataris de mogelijkheid heeft om de volledige voldoening van het legaat te verlangen en in ruil daarvoor het bedrag van de vermindering aan de vereffenaar voldoet. Maakt de legataris geen gebruik van die bevoegdheid, dan is de vereffenaar bevoegd om de waarde van het verminderde legaat aan de legataris uit te keren (artikel 4:122 lid 2 BW). Dit volgt ook uit artikel 4:218 lid 4 BW: op het moment dat er sprake is van een tekort, is de vereffenaar bevoegd om het legaat van een specifiek goed van de nalatenschap om te zetten in een geldschuld.

Recht op geïnde vruchten van een gelegateerd goed

Een ander aandachtspunt bij het vermelden van het legaat op de uitdelingslijst is te vinden in artikel 4:124 BW. Als er sprake is van een legaat van een bepaald goed van de nalatenschap, dan heeft de legataris ook recht op de uitkering van de vruchten van dat legaat vanaf het moment dat het legaat opeisbaar is geworden. De erflater kan ook ten aanzien van deze regel weer andere bepalingen opnemen in zijn testament. Aan deze rechtsvordering is een verjaringstermijn van drie jaar gekoppeld vanaf het moment dat de vruchten zijn geïnd. De legataris moet naar alle waarschijnlijkheid zelf een beroep doen op het laten uitkeren van de geïnde vruchten. Dit kan mogelijk een aparte post op de uitdelingslijst vormen, naast het legaat.

Sublegaten en legaten ten laste van specifieke erfgenamen en de uitdelingslijst van de vereffenaar

Sublegaten hoeven niet op de uitdelingslijst te worden vermeld. Dit zijn geen schulden die ten laste van de nalatenschap komen.

Indien een legaat niet ten laste van alle erfgenamen komt, maar slechts ten laste van een deel van de erfgenamen, dan zal dat wel op de uitdelingslijst moeten komen te staan. Dit kan tot een wat meer complexe berekening leiden, omdat voor een dergelijk legaat zal moeten worden bekeken of er sprake is van een tekort of niet. Het kan zo zijn dat de nalatenschap in zijn geheel geen tekort heeft, maar het legaat ten laste van specifieke erfgenamen toch niet, volledig, kan worden uitgekeerd, omdat de erfdelen van die erfgenamen niet voldoende zijn om het legaat uit te kunnen voldoen. Is er hierbij sprake van één of meerdere erfgenamen die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, dan blijven zij uiteraard wel met hun eigen vermogen aansprakelijk om het gedeelte van het legaat waarvoor zij verbonden zijn, uit te keren aan de legataris. Dit volgt uit artikel 4:117 lid 3 jo artikel 4:120 lid 5 BW.

De neerlegging van de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst moeten tot slot per brief aan de legataris worden bekendgemaakt (artikel 4:218 lid 2 BW).

Tot slot over legaten en de vereffening

Aan het legaat is een aantal bijzondere aspecten verbonden dat tijdens de vereffening niet uit het oog mag worden verloren. De lage plaats van legaten in de rangorde van schulden maakt niet dat de vereffenaar deze aspecten gemakkelijk naast zich neer kan leggen.


Dit artikel is onderdeel van de VereffeningsFlits juni 2022. Bekijk het volledige overzicht.

VereffeningsFlits | jun. ’22

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.