De lichte vereffening van de nalatenschap komt in beeld nadat de nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard. De erfgenamen dienen dan gezamenlijk de nalatenschap te vereffenen. Op grond van artikel 4:209 lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van een (erfgenaam-)vereffenaar de opheffing van de nalatenschap bevelen. In deze bijdrage wordt stil gestaan bij de opheffing van de vereffening van de nalatenschap en meer in het bijzonder, het verzoek tot opheffing van de lichte vereffening van de nalatenschap door de erfgena(a)m(en)-vereffenaar(s).
Opheffing van de vereffening van de nalatenschap
Artikel 4:209 lid 1 BW vormt de basis voor een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap. Een vereffenaar kan een dergelijk verzoek doen indien de geringe waarde van de baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft. Van zo’n situatie kan sprake zijn wanneer de vereffeningskosten de activa van een nalatenschap lijken te overstijgen. Om te voorkomen dat de activa van de nalatenschap dan (vrijwel) geheel aan de vereffeningskosten zouden opgaan, kan het voor de erfgenaam-vereffenaar raadzaam zijn een verzoek tot opheffing van de vereffening in te dienen bij de kantonrechter.
Door wie moet het verzoek tot opheffing van de lichte vereffening van de nalatenschap worden gedaan?
Volgens artikel 4:195 BW zijn de erfgenamen na een beneficiaire aanvaarding gezamenlijk vereffenaar. Artikel 4:198 BW bepaalt vervolgens dat de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars in beginsel gezamenlijk uitoefenen. Tenzij de kantonrechter anders bepaalt, is een erfgenaam-vereffenaar dus niet bevoegd zelfstandig daden ten behoeve van de vereffening te verrichten. Dit impliceert dan ook dat een verzoek tot opheffing van de vereffening door de erfgenamen-vereffenaars tezamen dient te worden gedaan. Deze lijn lijkt ook het gerechtshof Den Haag in haar uitspraak van 2018 te volgen. In het hiernavolgende wordt deze uitspraak nader in beschouwing genomen.
Lijn gerechtshof Den Haag
Op 17 januari 2018 heeft het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:131) geoordeeld over een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap door één van de erfgenamen-vereffenaars. In casu hadden een echtgenote en twee meerderjarige kinderen van erflater de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard, waardoor zij conform artikel 4:195 lid 1 BW juncto artikel 4:198 BW gezamenlijk de nalatenschap van erflater moesten vereffenen en hun bevoegdheden gezamenlijk moesten uitoefenen. Door de echtgenote is bij de kantonrechter een verzoek tot opheffing van de vereffening ingediend, omdat de omvang van de activa van de nalatenschap minimaal zou zijn. Aan dit verzoek is door de kantonrechter gehoor gegeven. Door de kinderen is tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. In hoger beroep oordeelde het gerechtshof Den Haag anders dan de kantonrechter. Volgens het hof had het verzoek tot opheffing van de vereffening namelijk ófwel afkomstig moeten zijn van alle vereffenaars tezamen, ófwel had de echtgenote het verzoek moeten indienen met instemming van de andere twee vereffenaren (de kinderen), hetgeen niet is gebeurd. Het hof concludeert dan ook dat het verzoek door de echtgenote onbevoegd is gedaan en vernietigt de beschikking van de kantonrechter.
Hoewel het hof Den Haag aldus heeft geoordeeld dat een verzoek tot opheffing van de lichte vereffening van de nalatenschap ofwel gezamenlijk door alle vereffenaars, ofwel met instemming van alle vereffenaars moet worden gedaan, denkt het hof Amsterdam hier bijvoorbeeld anders over, hetgeen blijkt uit een recente uitspraak die hierna wordt besproken.
Lijn gerechtshof Amsterdam bij opheffing vereffening
In de recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:707) oordeelde het hof dat een verzoek tot opheffing van de vereffening óók door één van de erfgenamen-vereffenaars kan worden gedaan. In de zaak die voorlag waren partijen – de kinderen – door erflater tot erfgenaam in zijn nalatenschap benoemd, welke nalatenschap door kind 1 beneficiair is aanvaard. Kind 2 heeft op eigen houtje bij de kantonrechter de opheffing van de vereffening verzocht, welk verzoek is toegewezen. Kind 1 heeft in hoger beroep het gerechtshof Amsterdam verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Hij voert hierbij onder andere aan dat een verzoek tot opheffing van de vereffening – gelet op artikel 4:198 BW – enkel door partijen gezamenlijk kan worden gedaan en kind 2 daarom niet bevoegd was een dergelijk verzoek in te dienen.
Het hof oordeelde hier dat een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap in beginsel inderdaad door de erfgenamen-vereffenaars gezamenlijk moet worden gedaan, maar dat het in dit geval anders lag. Het hof concludeert dat de kantonrechter kind 2 terecht heeft ontvangen in haar verzoek. Ter motivering van deze beslissing stelt het hof dat in eerste aanleg al was gebleken dat partijen op meerdere punten ernstig met elkaar van mening verschilden. Bovendien had kind 1 weliswaar niet met het verzoek in eerste aanleg ingestemd, maar is hij wel in de procedure betrokken.
Volgens het hof Amsterdam leidt een verzoek van één van de erfgenamen-vereffenaars dus niet automatisch tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker. Het hof lijkt daarmee het standpunt in te nemen dat het indienen van een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap niet valt onder de bevoegdheden die de erfgenamen-vereffenaars gezamenlijk moeten uitoefenen, zoals het opstellen van een boedelbeschrijving, het onderhoud en beheer van goederen, het opzeggen van de huur en abonnementen, het doen van uitkeringen aan schuldeisers, et cetera.
Deze pragmatische insteek van het hof kan dus een oplossing bieden in het geval de erfgenamen-vereffenaars gebrouilleerd zijn en/of wezenlijk van mening verschillen over de wijze waarop de vereffening al dan niet moet worden voortgezet of uitgevoerd, welke situatie in de praktijk vaak voorkomt. Een erfgenaam-vereffenaar hoeft in zo’n situatie dan namelijk niet bijvoorbeeld eerst de kanonrechter te verzoeken om op grond van artikel 4:198 BW een regeling te treffen die inhoudt dat de betreffende erfgenaam de bevoegdheden in het kader van de vereffening van de nalatenschap alleen mag gaan uitoefenen, waarna een opheffingsverzoek kan worden gedaan. Die omslachtige procedure kan dan worden voorkomen.
Tot slot over de opheffing van de vereffening
Het kan – afhankelijk van de situatie – verstandig zijn om eerst bij alle erfgenamen-vereffenaars na te gaan of zij allen met een verzoek tot opheffing van de vereffening kunnen instemmen, voordat een verzoek eenzijdig wordt ingediend. Indien de neuzen van de erfgenamen-vereffenaars niet allemaal dezelfde kant op staan, kan het bovendien raadzaam zijn om de kantonrechter in tweede instantie, als vangnet, te verzoeken om één of meer erfgenamen te bekleden met alle bevoegdheden in het kader van de vereffening van de nalatenschap. Hoewel het hof Amsterdam een minder formele insteek kiest dan het hof Den Haag, is immers niet uit te sluiten dat de kantonrechter een eenzijdig verzoek door een erfgenaam-vereffenaar, dat niet ondersteund wordt door de overige erfgenamen-vereffenaars, zal sanctioneren met niet-ontvankelijkheid.