Je eigen echtgenoot of geregistreerde partner onterven? Voor velen klinkt dit vreemd, maar het komt voor. Dit betekent echter niet dat een langstlevende echtgenoot of partner helemaal geen erfrechtelijke aanspraken heeft. Net zoals men een afstammeling niet volledig kan onterven – deze kan namelijk in weerwil van het testament een beroep doen op de legitieme portie – kan men in beginsel ook een echtgenoot of geregistreerd partner niet volledig onterven. Voor deze echtgenoot of partner zijn onder bepaalde voorwaarden de zogeheten “andere wettelijke rechten” in het leven geroepen. In dit artikel zal ik ingaan op de andere wettelijke rechten, en meer in het bijzonder op het verzorgingsvruchtgebruik.
De andere wettelijke rechten
De andere wettelijke rechten houden – gelijk de legitieme portie – een inbreuk op de testeervrijheid in van degene die een testament maakt en hebben een dwingendrechtelijk karakter. De wetgever heeft hiermee getracht de belangen te beschermen van die personen die naar de algemene maatschappelijke opvattingen kennelijk belangrijker zijn dan de testeervrijheid. Als onterfde echtgenoot of geregistreerde partner kan men dus een beroep doen op de andere wettelijke rechten.
Kort en goed kennen we grofweg drie andere wettelijke rechten, namelijk:
- Het voortgezet gebruik van de woning en inboedel voor de duur van zes maanden na overlijden (artikel 4:28 lid 1 BW );
- Het verzorgingsvruchtgebruik waarbij de erfgenamen onder omstandigheden verplicht zijn om medewerking te verlenen aan het vestigen van een vruchtgebruik op de woning en inboedel (artikel 4:29 BW), en;
- Het verzorgingsvruchtgebruik waarbij de erfgenamen onder omstandigheden verplicht zijn om medewerking te verlenen aan het vestigen van een vruchtgebruik op andere goederen dan de woning en inboedel (artikel 4:30 BW).
Het voorgezet gebruik van de woning en inboedel komt naast de langstlevende tevens toe aan diegene die een duurzame gemeenschappelijke huishouding had met de overledene. Deze aanspraak volgt uit artikel 4:28 lid 2 BW. In deze bijdrage staat het verzorgingsvruchtgebruik zoals genoemd onder twee (artikel 4:29 BW) centraal.
Het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:29 BW
Om aanspraak te kunnen maken op het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:29 BW moet er aan diverse voorwaarden zijn voldaan. Alleen een echtgenoot of geregistreerde partner die ten gevolge van een uiterste wilsbeschikking niet of niet enige rechthebbende is op de tot de nalatenschap behorende woning en/of inboedel, kan van de erfgenamen verlangen om mee te weken aan het vestigen van een verzorgingsvruchtgebruik hierop. Daarnaast moet de betrokken woning ten tijde van het overlijden door de erflater en zijn echtgenoot tezamen of door de echtgenoot alleen zijn bewoond.
De echtgenoot of partner hoeft niet aan te tonen dat sprake is van een behoefte om te voorzien in de verzorging van hem- of haarzelf door middel van het vestigen van een vruchtgebruik. De wetgever heeft namelijk overwogen dat in het algemeen aangenomen kan worden dat een echtgenoot of partner die niet (volledig) gerechtigd is tot de woning en/of inboedel, behoefte heeft aan een vruchtgebruik op de woning en/of inboedel. De wetgever neemt dit als het ware automatisch aan. Betekent dit dat een onterfde echtgenoot of partner altijd aanspraak kan maken op een verzorgingsvruchtgebruik? Het antwoord op deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.
De erfgenamen zijn het er niet mee eens
Als de erfgenamen vinden dat de echtgenoot of geregistreerde partner, alle omstandigheden in aanmerking nemende, voor zijn of haar verzorging geen behoefte heeft aan het vruchtgebruik, kunnen zij de kantonrechter verzoeken om de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik op te heffen. Mochten de erfgenamen hun medewerking al verleend hebben aan de vestiging van het vruchtgebruik en achteraf blijkt dat geen sprake (meer) is van een verzorgingsbehoefte, dan kan de kantonrechter het vruchtgebruik op verzoek van de erfgenamen beëindigen. Hierbij dient de kantonrechter in ieder geval de navolgende omstandigheden in acht te nemen (artikel 4:33 lid 5 BW):
- De leeftijd van de echtgenoot;
- De samenstelling van de huishouding waartoe de echtgenoot behoort;
- De mogelijkheden van de echtgenoot om zelf in de verzorging te voorzien door middel van arbeid, pensioen, eigen vermogen dan wel andere middelen of voorzieningen;
- Hetgeen, in de gegeven omstandigheden als een passend verzorgingsniveau voor de echtgenoot kan worden beschouwd.
Dit allemaal in aanmerking nemende dient de kantonrechter aldus een belangenafweging te maken tussen de verzorgingsbehoefte van de onterfde echtgenoot of partner enerzijds en de belangen van de erfgenamen om zonder vruchtgebruik te kunnen beschikken over hun aandeel in de woning en inboedel anderzijds. Het zal niet verbazen dat de uitkomsten van dergelijke procedures erg casuïstisch zijn. Aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval dient de kantonrechter te beoordelen of de langstlevende echtgenoot of partner aanspraak kan maken op het verzorgingsvruchtgebruik.
Rechtspraak over het verzorgingsvruchtgebruik
In een recente uitspraak van het hof van ’s-Hertogenbosch stond de verzorgingsbehoefte van de langstlevende echtgenoot ook centraal (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 november 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3499). In deze zaak waren de omstandigheden als volgt.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met zijn echtgenote. Binnen dit huwelijk is een dochter geboren. Echtgenote/moeder en dochter twisten over de vraag of moeder aanspraak kan maken op het verzorgingsvruchtgebruik van de woning.
Tot 30 mei 2000 hebben erflater en zijn echtgenote een woning bewoond. Zij waren ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van het appartementsrecht. Op voornoemde datum is erflater in een verzorgingstehuis gaan wonen. De echtgenote is in de woning blijven wonen.
Op 3 oktober 2022 heeft de echtgenote een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. Op 23 januari 2023 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen erflater en zijn echtgenote uitgesproken, maar de echtscheidingsbeschikking is niet ingeschreven in het register van de burgerlijke stand, zodat de echtscheiding nimmer voltooid is en erflater en zijn echtgenote ten tijde van zijn overlijden nog gehuwd waren. Voor zijn overlijden heeft erflater zijn testament gewijzigd en de dochter tot enig erfgenaam en executeur benoemd. De dochter heeft zowel de nalatenschap als de benoeming tot executeur aanvaard.
Moeder maakte aanspraak op het verzorgingsvruchtgebruik op de woning. De dochter heeft een verzoek ingediend bij de kantonrechter om ontheven te worden van haar verplichting om haar medewerking te verlenen aan het vestigen van een vruchtgebruik op de woning. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen. Van deze beschikking is de echtgenote in hoger beroep gekomen, maar dit mocht haar niet baten. Ook in hoger beroep wordt het verzoek van de dochter toegewezen en de beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Het hof stelt voorop dat de andere wettelijke rechten dienen als vangnet voor personen van wie de verzorging niet of onvoldoende is gewaarborgd. De verzorgingsbehoefte is dan ook maatgevend. Voor de omvang van de verzorgingsbehoefte kan ervan uit worden gegaan dat de echtgenoot of partner aanspraak kan maken op een passende voorziening, maar dat is niet hetzelfde als een aanspraak om onder alle omstandigheden het leefpatroon van voorheen voort te zetten, aldus het hof.
Volgens het hof is geen sprake van een verzorgingsbehoefte in dit concrete geval om de volgende redenen:
- De echtgenote heeft een vast en gegarandeerd maandelijks inkomen uit AOW en pensioen;
- De echtgenote heeft aanspraak op de helft van het aan haar en erflater in gemeenschappelijk eigendom toebehorend vermogen van ongeveer € 343.500,00;
- De echtgenote is voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning met een waarde van minimaal € 600.000,00. Op deze woning rust geen hypotheek;
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de echtgenote, gezien haar inkomen, spaargeld en het aandeel in de woning, financieel in staat moet worden geacht om de woning volledig in eigendom te verkrijgen door haar dochter uit te kopen, dan wel om in te teren op haar vermogen en op die wijze te kunnen voorzien in haar behoeften.
De leeftijd van de echtgenote (80 jaar), dat het de bedoeling van erflater en de echtgenote was om daar te blijven wonen tot aan het overlijden, dat de woning levensloopbestendig is, dat zij geen hypotheek zou kunnen afsluiten (niet onderbouwd) en dat er geen andere passende woonruimte is voor haar bij een eventuele verkoop van de woning (niet onderbouwd), acht het hof onvoldoende.
Belang andere wettelijke rechten
De andere wettelijke rechten zijn niet zo bekend als bijvoorbeeld de legitieme portie. Toch is het belangrijk om u in een voorkomend geval goed te laten adviseren door een erfrechtadvocaat, mede gelet op de korte termijnen die spelen in het kader van dit erfrechtelijke vraagstuk. De verval- en verjaringstermijnen met betrekking tot de andere wettelijke rechten zijn immers vrij kort. Zo moet de echtgenoot of geregistreerd partner voor het vestigen van een verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:29 BW in beginsel binnen 6 maanden na het overlijden aan de bel trekken wil hij/zij tijdig aanspraak maken en geen rechten verliezen.