Is het fixatiebeginsel ook van toepassing op de vereffening van nalatenschappen?

Bij het vereffenen van een nalatenschap lopen vereffenaars regelmatig tegen punten aan waar de wet geen duidelijkheid over geeft. Eén van de punten waar al menig vereffenaar tegenaan is gelopen, is de vraag of tijdens de vereffening de rente over de schulden van de nalatenschap doorloopt.

Titel 6, afdeling 3 van Boek 4 BW geeft geen duidelijkheid over de vraag of de rente doorloopt gedurende de vereffening. De jurisprudentie hierover is niet eenduidig en ook in de literatuur wordt hier verschillend over gedacht.

 

Het fixatiebeginsel bij faillissementen

Er wordt wel gesteld dat voor vereffeningen moet worden aangesloten bij het faillissementsrecht, omdat een specifieke bepaling in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek ontbreekt.

Bij faillissementen is duidelijk dat de rente niet door loopt. Op grond van het fixatiebeginsel is rente niet verifieerbaar en kan deze niet op de boedel worden verhaald. Meer specifiek vinden we in artikel 128 Fw een dergelijke regeling terug ter zake de rente. Op grond van dit artikel loopt de rente (tenzij gedekt door een recht van pand of hypotheek) niet door gedurende het faillissement.

Verdeeldheid in jurisprudentie en in de literatuur

Of het fixatiebeginsel ook van toepassing is op de vereffening van nalatenschappen is de vraag. Kolkman wijst er in T&C Erfrecht, art. 4:218 BW, aant. 7 op dat: ‘Onduidelijk is of art. 128 Fw ook van overeenkomstige toepassing is; de meningen hierover in de literatuur divergeren en ook de rechtspraak is niet eenduidig.

Het hof Amsterdam heeft geoordeeld dat artikel 128 Fw analoog moet worden toegepast (hof Amsterdam, 28 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1031, rov. 3.26). Ook in de literatuur wordt geregeld betoogd dat artikel 128 Fw ook van toepassing is op de vereffening van nalatenschappen. In dit kader wordt onder andere verwezen naar de artikelen van J.M. van Anken ‘Postume rente in de wettelijke vereffening’, TE 2018-3, p. 53-56 en ‘Fixatie in faillissement en vereffening’,  WPNR 2018, afl. 7213, p. 820-828.

Een rechter-commissaris van de rechtbank Noord-Holland oordeelde op 9 augustus 2017 dat het fixatiebeginsel niet van toepassing is op de vereffening van een nalatenschap (ECLI:NL:RBNNE:2017:3158, rov 2.6). De vereffening van een nalatenschap zou namelijk een heel ander karakter hebben dan het faillissement. Daarbij wordt erop gewezen dat een belangrijk verschil met een faillissement is, dat een nalatenschap die vereffend wordt positief kan zijn. Een ander verschil is dat er mogelijk erfgenamen zijn die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard en dus aansprakelijk zijn voor de schulden van de nalatenschap, waarbij verhaal kan worden genomen op hun privévermogen. S.R. Baetens heeft in het artikel ‘De verschuldigdheid van rente bij de vereffening van nalatenschappen’ (REP 2018/79) toegelicht waarom ook hij van mening is dat het fixatiebeginsel niet van toepassing is op de vereffening van nalatenschappen. Hij wijst er onder andere op dat het nooit de bedoeling van de wetgever is geweest om artikel 128 Fw van toepassing te laten zijn bij vereffeningen.

Prejudiciële vragen over het fixatiebeginsel bij vereffening van nalatenschappen

Aan de onzekerheid over de toepasselijkheid van het fixatiebeginsel bij de vereffening van nalatenschappen lijkt op korte termijn een einde te komen.

De kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 11 januari 2021(ECLI:NL:RBNHO:2021:205) kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad. Dit is uiteindelijk gedaan bij tussenbeschikking van 8 februari 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:1240). De volgende prejudiciële vragen zijn aan de Hoge Raad voorgelegd: 

  1. Moet artikel 4:218 lid 5 BW aldus worden uitgelegd dat het in artikel 128 van de Faillissementswet neergelegde fixatiebeginsel van overeenkomstige toepassing is op de vereffening van een nalatenschap?
  2. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord:
    dient daarbij onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenaamde ‘zware’ en de ‘lichte’ vereffening? Met andere woorden, is het fixatiebeginsel ook van toepassing op erfgenaam-vereffenaars op wie de verplichtingen omschreven in art. 4:218 BW niet rusten? Zo ja, met ingang van welke datum moeten de rentevorderingen in dat geval worden gefixeerd?
  3. Indien de vraag ontkennend wordt beantwoord:
    dienen de rentevorderingen zowel bij een positief als bij een negatief saldo van de nalatenschap op de uitdelingslijst te worden opgenomen? Indien deze alleen bij voldoende baten op de uitdelingslijst moeten worden geplaatst, zijn er algemene richtlijnen te geven wanneer sprake is van voldoende baten (rekening houdend met bijvoorbeeld oplopende rente en vereffeningskosten)?

Hopelijk geeft de Hoge Raad spoedig duidelijkheid over de vraag of het fixatiebeginsel ook van toepassing is op de vereffening van nalatenschappen. Wordt vervolgd!


Dit artikel is onderdeel van de VereffeningsFlits april 2021. Bekijk het volledige overzicht.

VereffeningsFlits | apr. ’21

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.