Op grond van art. 1:378 lid 1 BW kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer diegene tijdelijk of voor langere tijd zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt. Dit moet dan het gevolg zijn van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, of van drank- of drugsmisbruik.
Wanneer iemand onder curatele wordt gesteld, betekent dit niet dat diegene geen testament meer op kan laten stellen. Is iemand onder curatele gesteld op een andere grond dan zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan bepaalt art. 4:55 lid 1 BW dat diegene een uiterste wilsbeschikking op mag laten maken door de notaris. Is diegene vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele gesteld, dan bepaalt art. 4:55 lid 2 BW dat diegene enkel met toestemming van de kantonrechter een testament op mag laten maken.
Onlangs boog de Hoge Raad zich over een zaak waarin de kantonrechter deze toestemming had verleend, maar er vanuit de familie van erflaatster werd betwijfeld of erflaatster op dat moment wel bekwaam was om een nieuw testament op te laten stellen door de notaris.
Arrest Hoge Raad over wilsbekwaamheid en het maken van een testament
Het gaat hier om het arrest van de Hoge Raad van 25 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:307). In deze zaak ging het om een erflaatster die in 2017 is overleden. Zij was op dat moment 105 jaar oud. Bij testament van 1 mei 2012 (hierna: het testament uit 2012) had erflaatster haar neef benoemd tot enige erfgenaam. De notaris werd daarin benoemd tot executeur. Op 24 april 2013 heeft de kantonrechter erflaatster wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld, met benoeming van een curator.
Op 30 juli 2015 heeft de curator namens erflaatster bij de kantonrechter een verzoek om toestemming tot het maken van een testament ex art. 4:55 lid 2 BW ingediend. Deze toestemming is bij beschikking van 12 augustus 2015 door de kantonrechter verleend. Daarbij heeft de kantonrechter mee laten wegen dat bij het verzoekschrift een schriftelijke ‘beoordeling wilsbekwaamheid’ was gevoegd, waaruit bleek dat een onafhankelijk medisch adviseur op 28 juli 2015 bij erflaatster thuis heeft geconstateerd dat zij erflaatster medisch gezien wilsbekwaam achtte. Ook de huisarts van erflaatster – die een jarenlange band met haar heeft gehad en die erflaatster ook regelmatig heeft bezocht – heeft bij brief van 5 augustus 2015 richting de curator laten weten dat hij erflaatster wilsbekwaam achtte. Daarnaast woog de kantonrechter mee dat ook de notaris bij brief van 6 augustus 2015 aan de kantonrechter had laten weten dat hij erflaatster wilsbekwaam achtte. Ten slotte heeft erflaatster tijdens de mondelinge behandeling inlichtingen aan de kantonrechter verstrekt over de inhoud van het concept testament, die daadwerkelijk in overeenstemming waren met de inhoud van het concept testament.
Een dag na de door de kantonrechter verleende toestemming – op 13 augustus 2015 – heeft erflaatster een testament op laten maken, welk testament in aanwezigheid van twee getuigen is gepasseerd. Daarmee werd voldaan aan de twee voorwaarden die door de kantonrechter waren verbonden aan zijn toestemming: 1. Het testament moest binnen een maand na afgifte van de beschikking worden gepasseerd en 2. Het testament moest worden gepasseerd in aanwezigheid van twee getuigen.
In het laatste testament (hierna: het testament uit 2015) heeft erflaatster aan de benoemde executeur de last opgelegd om een fonds op te richten, eventueel middels een daartoe op te richten stichting. Het fonds had tot doel om gedurende 25 jaar geld beschikbaar te stellen aan door erflaatster vastgestelde goede doelen. Dit fonds werd als enig erfgenaam benoemd in het testament.
Uiteraard werd de neef – die op basis van het testament uit 2012 tot enig erfgenaam was benoemd – hierdoor onaangenaam verrast. Hij start daarom de onderhavige procedure, waarin hij vordert dat voor recht wordt verklaard dat het testament uit 2015 nietig is omdat het onder invloed van een stoornis in de geestvermogens tot stand is gekomen en dat de nalatenschap moet worden afgewikkeld en verdeeld overeenkomstig het testament uit 2012.
In eerste aanleg worden de vorderingen van de neef van erflaatster afgewezen. In hoger beroep wordt het vonnis van de rechtbank vernietigd en worden de vorderingen van de neef alsnog toegewezen. Aan deze beslissing van het gerechtshof liggen de volgende omstandigheden ten grondslag:
- Het initiatief tot het wijzigen van het testament lag mede bij de curator;
- De curator was bij alle gesprekken tussen erflaatster en de notaris, de kantonrechter en de bij testament uit 2015 benoemde executeur aanwezig;
- Gelet op de leeftijd van erflaatster bestaat er een redelijk vermoeden dat zij in enige mate lichamelijk en geestelijk afhankelijk was van de curator die voor haar de zaken regelde, zeker omdat zij een ernstige visuele handicap had;
- Aan de kantonrechter is wel het concept testament overgelegd, maar uit de beschikking van de kantonrechter komt onvoldoende duidelijk naar voren of de kantonrechter bekend was met de wijze waarop het concept testament tot stand is gekomen;
- De kantonrechter heeft geen inzicht kunnen hebben in de financiële en fiscale consequenties van het testament van 2015;
- Het betrof een complex testament;
- De verklaring van de onafhankelijk medisch adviseur is te algemeen om vast te kunnen stellen of de geestestoestand van erflaatster zodanig was dat zij ook de inhoud van zo’n complex testament zou kunnen overzien.
De in het testament uit 2015 benoemde executeur gaat in cassatie. Hij stelt zich op het standpunt dat het gerechtshof art. 3:34 en 4:55 lid 2 BW onjuist en onbegrijpelijk heeft toegepast. Het hof heeft omstandigheden in zijn oordeelsvorming betrokken die niet relevant zijn voor het oordeel of aan de geldende maatstaf is voldaan dat erflaatster ondanks haar stoornis wilsbekwaam was, het testament in overeenstemming met haar in vrijheid gevormde wil was en de stoornis een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen door erflaatster niet belette.
Met de executeur is de Hoge Raad van oordeel dat zonder nadere motivering onbegrijpelijk is waarom de door het gerechtshof meegenomen omstandigheden betrekking hebben op de geestelijke stoornis van erflaatster en op de eventuele invloed van deze stoornis op de bekwaamheid van erflaatster om de bij het testament uit 2015 betrokken belangen te waarderen. De Hoge Raad vernietigt daarom het tussenarrest en eindarrest van het gerechtshof Den Haag (zie gerechtshof Den Haag 30 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2039 respectievelijk gerechtshof Den Haag 4 augustus 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1721), en verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Praktische betekenis: het nietig laten verklaren van het testament
Dit arrest laat zien dat het in de praktijk mogelijk is om – ondanks de toestemming van de kantonrechter ex art. 4:55 lid 2 BW – toch te proberen om het testament nietig te laten verklaren op grond van art. 3:34 BW. Bij het gerechtshof slaagde het beroep op art. 3:34 BW, maar helaas voor de neef van erflaatster oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het gerechtshof zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Het is afwachten of het oordeel van het gerechtshof Den Haag door het gerechtshof Amsterdam wordt bevestigd, of dat het gerechtshof Amsterdam toch tot een ander oordeel komt.
Onze inschatting is dat de kans zeker aanwezig is dat het oordeel anders zal uitpakken dan bij het gerechtshof Den Haag, omdat er drie verklaringen van experts (de eigen huisarts, een onafhankelijk medisch adviseur en de betrokken notaris) beschikbaar zijn waaruit blijkt dat zij erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament wilsbekwaam achtten. Deze experts hadden het beste zicht op de gezondheidstoestand van erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament. Het is voor een rechter lastig om dit achteraf te bepalen. Wij kunnen ons daarom voorstellen dat het gerechtshof wellicht zal bepalen dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat erflaatster wilsbekwaam was ten tijde van het laten opmaken van het testament. De tijd zal het leren.
Tot slot: de nietigheid van een testament en de erfrechtadvocaat
Er wordt in de praktijk regelmatig geprocedeerd over de vraag of een erflater wilsbekwaam was toen hij zijn uiterste wilsbeschikking liet opmaken, of dat deze rechtshandeling nietig is op grond van art. 3:34 BW omdat een met de verklaring overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken. Ook uit dit arrest blijkt dat het niet altijd klip en klaar is in hoeverre een testateur wilsbekwaam is ten tijde van het opmaken van het testament. Dit grijze gebied in het (erf)recht zal daarom ook in de toekomst blijven zorgen voor de nodige stroom aan rechterlijke uitspraken, zeker wanneer de erflater een behoorlijk vermogen nalaat. Erfrechtadvocaten zijn er om de argumenten voor of tegen op een goede manier aan de rechter voor te leggen. Hoe een erfrechtadvocaat dat doet is gebaseerd op ervaring en kennis. Of een procedure over de nietigheid van een testament wordt gewonnen of verloren, hangt ook af van hoe de advocaat erfrecht procedeert.