Tijdschrift Rechtspraak Familierecht (RFR): de legitieme portie en giften bij leven

Kantoorgenoot Joost Diks is als vaste auteur verbonden aan het tijdschrift Rechtspraak Familierecht van uitgeverij Wolters Kluwer. Rechtspraak Familierecht publiceert elf keer per jaar een selectie van actuele uitspraken op het terrein van het personen- en familierecht, waar ook het erfrecht onder valt. Deze uitspraken worden door de betrokken auteurs van een samenvatting en wenk voor de praktijk voorzien. Joost Diks doet dit voor erfrechtelijke uitspraken. Rechtspraak Familierecht is een toonaangevend tijdschrift, dat veel gelezen wordt door juristen die werkzaam zijn in de familie- en erfrechtpraktijk.  

Hoge Raad 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:262: de legitieme portie en giften

Een uitspraak van de Hoge Raad – de hoogste rechtsinstantie van Nederland – die door Joost is voorzien van een samenvatting en wenk voor de praktijk, is het arrest van 14 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:262, RFR 2020/69). In deze uitspraak ging het om een erflaatster die een van haar kinderen had onterfd. De Hoge Raad moest in dit specifieke geval antwoord geven op de vraag wanneer er sprake is van een gift die op de legitieme portie in mindering moet worden gebracht. Dit lijkt een eenvoudig te beantwoorden vraag, maar toch was dit in dit geval niet zo. Soms is het evident dat er sprake is van een gift, maar soms – zoals in deze procedure – is dat wat minder duidelijk.

Wettelijk kader legitieme portie

Op grond van artikel 4:63 BW heeft het onterfde kind recht op de legitieme portie. Deze legitieme portie komt op grond van artikel 4:64 lid 1 BW neer op de helft van de waarde van zijn erfdeel, zou het kind niet onterfd zijn geweest. Artikel 4:70 lid 1 BW bepaalt dat de waarde van giften, die door de erflater zijn gedaan aan het onterfde kind, in mindering komt op zijn legitieme portie. Erfgenamen van de erflater zullen zich graag op het standpunt stellen dat er sprake is van een of meer giften, omdat de legitieme portie dan lager uitvalt. En hoe kleiner de legitieme portie van het onterfde kind, hoe meer er overblijft voor de erfgenamen. Vanzelfsprekend zal het onterfde kind zich veelal op het standpunt stellen dat er geen sprake is van een gift die in mindering moet worden gebracht op de legitieme portie. Dan is de legitieme portie immers groter.

Verkoop aandelen en legitieme portie

In dit geval ging het om een zoon en dochter. De vader van hen was al vooroverleden toen hun moeder (erflaatster) overleed. Erflaatster heeft – toen zij nog in leven was – om fiscale redenen de nalatenschap van vader verworpen en eigen aandelen verkocht aan een bv, waarvan de zoon enig aandeelhouder is, en aan een andere bv, waarvan de dochter enig aandeelhouder is. De aandelen zijn tegen een koopprijs van circa 1,5 miljoen gulden door erflaatster aan beide bv’s verkocht. Deze aandelen zijn uiteindelijk door beide bv’s doorverkocht aan derden, en die verkoop heeft bijna 4,5 miljoen gulden opgeleverd. Erflaatster komt enige tijd later te overlijden. Erflaatster heeft haar dochter onterfd en heeft haar zoon tot enig erfgenaam benoemd. De dochter doet een beroep op haar legitieme portie. De zoon is van mening dat de aandelenverkoop tegen een lagere waarde dan de daadwerkelijke waarde van erflaatster aan een bv waarvan de dochter enig aandeelhouder is moet worden beschouwd als een gift in de zin van artikel 4:70 BW, waar bij de vaststelling van de legitieme portie rekening mee moet worden gehouden.

Aandelentransactie geen gift

De rechtbank Noord-Holland deelt het standpunt van de dochter van erflaatster, namelijk dat het geen gift is in de zin van artikel 4:70 BW die in mindering moet worden gebracht op haar legitieme portie. Deze uitspraak wordt door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd. De door partijen bedachte constructie – bestaande uit de verwerping van de nalatenschap van vader door moeder en de aandelentransactie – was niet uit vrijgevigheid bedacht en uitgevoerd, maar omdat deze noodzakelijk was voor erflaatster om een verzorgde oude dag te hebben. Op deze manier hoefde zo min mogelijk successiebelasting te worden betaald. De zoon gaat in cassatie. De Hoge Raad geeft geen inhoudelijk oordeel en verwerpt het beroep op grond van artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad beantwoordt slechts rechtsvragen, en geen feitelijke vragen. De Hoge Raad verwerpt een cassatieberoep op grond van artikel 81 lid 1 RO wanneer er een feitelijk oordeel wordt gevraagd. In de ogen van de Hoge Raad was daar in dit geval sprake van.

Conclusie A-G: Gift en bevoordelingsbedoeling

De conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G) bevat enkele overwegingen met betrekking tot de legitieme portie en de gift in de zin van artikel 4:70 BW, die de moeite waard zijn om te bespreken. Volgens artikel 7:186 lid 2 BW is een gift iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van het eigen vermogen verrijkt. Er moet sprake zijn van een beoordelingsbedoeling bij de gever. Of van zo’n bevoordelingsbedoeling sprake is, moet aan de hand van de omstandigheden van het geval worden vastgesteld. Daarbij verwijst de A-G naar een arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD7272). Voor het vaststellen van de bevoordelingsbedoeling is niet relevant welke motieven ten grondslag hebben gelegen aan de bevoordelingshandeling. In ieder geval is voor een bevoordelingsbedoeling niet voldoende dat de gever zich bewust was van de bevoordeling. En of er sprake is van een bevoordelingsbedoeling is een feitelijk oordeel, dat is overgelaten aan het gerechtshof als feitenrechter.

Conclusie legitieme portie en giften

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat giften in mindering komen op de legitieme portie op grond van artikel 4:70 BW, maar dat er niet altijd sprake is van een gift. Er wordt hier teruggepakt op de definitie van het begrip ‘gift’ van artikel 7:186 lid 2 BW. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een beoordelingsbedoeling. In dit geval nam het gerechtshof aan dat de constructie bedoeld was om erflaatster na het overlijden van haar man financieel zo goed mogelijk verzorgd achter te laten (onder andere door te voorkomen dat zij heel veel successiebelasting verschuldigd was) en om ervoor te zorgen dat de onderneming in de familie kon blijven. Deze aanpak had in de ogen van het gerechtshof niet tot doel om de zoon en dochter van erflaatster daarmee te bevoordelen, alhoewel zij door de constructie wel allebei bevoordeeld waren. Daarom is er hier geen sprake van een gift die in mindering strekt op de legitieme portie op grond van artikel 4:70 BW.

Deze uitspraak laat zien dat niet alleen de bepalingen van Boek 4 BW voor het erfrecht relevant zijn, maar dat er soms ook naar bepalingen uit andere boeken van het Burgerlijk Wetboek moet worden gekeken, zoals in dit geval artikel 7:186 lid 2 BW.

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.