Verdeling tijdens de wettelijke vereffening van een nalatenschap

Met enige regelmaat verzoeken erfgenamen de rechter om (de wijze van) de verdeling van een nalatenschap vast te stellen, voordat de vereffening van de nalatenschap (afdeling 4.6.3) is voltooid. Een dergelijk verzoek staat op gespannen voet met het voornaamste doel van de vereffeningsprocedure, te weten (in de woorden van de Hoge Raad, HR 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:939): ‘het waarborgen dat de vorderingen van de schuldeisers van de nalatenschap zoveel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan.’ Door verdeling verliest de vereffenaar immers het beheer over de goederen van de nalatenschap en kunnen de schuldeisers zich niet langer op de nalatenschap verhalen. Uitgangspunt is dan ook dat de vereffening voltooid moet zijn alvorens de nalatenschap kan worden verdeeld (MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 979.).

 

Eerst vereffenen, dan verdelen

In artikel 4:222 BW jo. artikel 3:178 BW e.v. is dwingendrechtelijk bepaald, dat een nalatenschap eerst moet worden vereffend alvorens tot verdeling kan worden overgegaan. De vereffenaar dient zich derhalve in de eerste plaats te richten op de belangen van de schuldeisers. Hij dient zich daarnaast echter ook de belangen van de erfgenamen aan te trekken.

Wanneer kan worden verdeeld tijdens de vereffening?

Er zijn situaties denkbaar waarin de belangen van de schuldeisers voldoende gewaarborgd zijn, wanneer er tot verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan voordat deze schulden zijn voldaan. Daarbij kan volgens de Hoge Raad worden gedacht aan een verdeling onder voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgt, of aan een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat. Voor zover de erfgenamen zelf schuldeisers van de nalatenschap zijn, bestaat de mogelijkheid dat hun aanspraken worden betrokken in de verdeling. In deze situaties staat de Hoge Raad verdeling gedurende de vereffening in beginsel toe, ondanks het dwingendrechtelijke karakter van artikel 4:222 BW. Met name de laatstgemelde situatie doet zich geregeld voor.

Verdelen tijdens de vereffening als de erfgenamen de enige schuldeisers zijn

De situatie dat de erfgenamen de enige (nog resterende) schuldeisers van de nalatenschap zijn, doet zich onder andere voor in het geval dat de nalatenschap van de langstlevende ouder schulden aan de kinderen bevat uit hoofde van hun erfdelen in de nalatenschap van de eerststervende ouder. Dit is onder meer het geval als op de nalatenschap van de eerststervende ouder de wettelijke verdeling of een ouderlijke boedelverdeling van toepassing was. Daarnaast valt te denken aan schenkingen op papier en andere schuldverhoudingen tussen erflater en één of meer erfgenamen en daarnaast kan worden gedacht aan legaten die aan één of meer erfgenamen zijn toegekend.

Het is in dergelijke situaties vaak onpraktisch om de betreffende erfgenamen eerst in hoedanigheid van schuldeisers hun geldvorderingen uit te keren en vervolgens in hoedanigheid van erfgenamen hun erfdelen. De geldvorderingen die de erfgenamen op de nalatenschap hebben, kunnen simpelweg verdisconteerd worden bij de verdeling. (Zie voor een recent voorbeeld Rechtbank Noord-Holland 14/04/2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3103.) Zolang de verdeling correct plaatsvindt. bestaat er in dat geval geen risico dat een erfgenaam in hoedanigheid van schuldeiser wordt benadeeld. De erfgenamen en schuldeisers hebben in een dergelijke situatie logischerwijs geen tegenstrijdig belang, nu beide hoedanigheden in één persoon of in meerdere personen verenigd zijn.

Verdelen tijdens de vereffening als de erfgenamen de enige schuldenaren zijn

Overigens is er ook in de spiegelbeeldige situatie, waarin één of meerdere erfgenamen de enige (resterende) schuldenaren van de nalatenschap zijn, geen reden om deze schulden eerst te innen, alvorens tot verdeling wordt overgegaan. Ook schulden van een erfgenaam kunnen immers bij de verdeling middels gedwongen toerekening worden verdisconteerd, op de voet van artikel 4:228 lid 1 BW juncto 3:184 lid 1 BW. (Zie voor een recent voorbeeld Rechtbank Noord-Holland 06/01/2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1834.)

Terughoudendheid als er meerdere schuldeisers en/of schuldenaren zijn

Als de erfgenamen niet (de enige) nog resterende schuldeisers (en/of schuldenaren) van de nalatenschap zijn, dient meer voorzichtigheid te worden betracht. In een dergelijke situatie bestaat er immers wel een tegenstrijdig belang, aangezien de erfgenamen niet (ook) de schuldeisers zijn. Omdat in een vereffeningsprocedure de belangen van de schuldeisers in beginsel voorop staan, staat de Hoge Raad in een dergelijke situatie alleen een verdeling toe ‘onder voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgen’ of ‘een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat’.

Bij voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgen zou gedacht kunnen worden aan een borgstelling door één of meer van de erfgenamen. Bij een gedeeltelijke verdeling kan simpelweg een bedrag in de nalatenschap achterblijven dat ruimschoots voldoende is om de nog niet betaalde schulden van de nalatenschap uit te voldoen. In dit laatste geval valt te denken aan belastingaanslagen, waarvan de omvang vaststaat, maar die nog moeten worden opgelegd.

(Rechterlijke) toetsing toelaatbaarheid verdeling tijdens vereffening

De Hoge Raad staat onder voorwaarden dus verdeling gedurende de vereffening toe. Dat wil echter niet zeggen dat de erfgenamen gedurende de vereffening vrijelijk tot verdeling kunnen overgaan wanneer zij van mening zijn dat aan de door de Hoge Raad gestelde vereisten is voldaan. De erfgenamen hebben in ieder geval de medewerking van de vereffenaar nodig, die immers het beheer over de te verdelen nalatenschapsgoederen aan de erfgenamen moet overdragen, voordat de erfgenamen tot verdeling kunnen overgaan.

Indien de vereffenaar zelf geen erfgenaam is, bestaat er in beginsel geen tegenstrijdig belang inzake het verlenen van zijn medewerking aan een (partiële) verdeling gedurende de vereffening. Het staat de vereffenaar vrij zijn medewerking te verlenen (of te onthouden, in welk geval de erfgenamen zich op de voet van artikel 4:211 lid 2 BW tot de kantonrechter kunnen wenden). Een correcte vereffening is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de vereffenaar. De vereffenaar zal zich er dus terdege van moeten vergewissen dat door de verdeling geen schuldeisers benadeeld worden. Ingeval van tekortschieten kunnen schuldeisers de vereffenaar aansprakelijk stellen. Daarnaast kunnen de nog niet betaalde nalatenschapsschuldeisers na een (partiële) verdeling op de voet van artikel 4:184 lid 3 BW ook bij de erfgenamen in privé aankloppen.

Zijn de erfgenamen zelf de vereffenaars, dan wordt wel aangenomen dat zij in die hoedanigheid niet bevoegd zijn hun medewerking te verlenen aan (partiële) verdeling gedurende de vereffening. Zij hebben in deze hoedanigheden immers een tegenstrijdig belang (in de zin van artikel 3:68 BW) en behoeven derhalve machtiging van de kantonrechter voordat zij tot verdeling kunnen overgaan. (Asser/Perrick 3-V 2 015/139, Perrick WPNR 2014/7040 en A-G Timmerman in ECLI:NL:PHR:2015:2429. Anders oordeelde echter Rechtbank Limburg 30/07/2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:7331.) Een verdeling zonder deze machtiging zou nietig zijn (vanwege het verbod van Selbsteintritt). De kantonrechter zal er in dat kader voor waken dat de belangen van de schuldeisers gewaarborgd worden.

Zijn de erfgenamen het onderling niet eens over (de wijze van) verdeling gedurende de vereffening, dan kunnen zij zich tot de rechtbank wenden om (de wijze van) verdeling te vorderen. De meningen zijn verdeeld over de vraag of er, nadat de rechtbank zich over de (wijze van) verdeling heeft uitgesproken, ook nog een machtiging van de kantonrechter benodigd is om de verdeling tot stand te brengen (Perrick bepleit in zijn noot in NJ 2017/408 dat in een dergelijk geval niet ook nog machtiging van de kantonrechter is vereist. Lieber zet in TE 2019-1, p. 1-6 uiteen waarom hij een andere mening is toegedaan.)

Conclusie

(Partiële) verdeling gedurende de wettelijke vereffening kan wenselijk zijn. De Hoge Raad heeft het dwingendrechtelijke karakter van artikel 4:222 BW jo. artikel 3:178 BW verzacht. Zolang de belangen van de nalatenschapsschuldeisers gewaarborgd zijn, kan de vereffenaar in beginsel zijn medewerking aan een dergelijke verdeling verlenen. Aangezien de vereffenaar zich ook de belangen van de erfgenamen dient aan te trekken kan de vereffenaar een dergelijke wens van de erfgenamen niet zondermeer naast zich neerleggen.


Dit artikel is onderdeel van de VereffeningsFlits juli 2021. Bekijk het volledige overzicht.

VereffeningsFlits | jul. ’21

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.