Wanneer is de inkorting van giften onredelijk?

Bij de berekening van de legitieme portie spelen giften een belangrijke rol. De legitieme portie wordt namelijk berekend over de zogeheten legitimaire massa. De legitimaire massa wordt gevormd door de waarde van de goederen van de nalatenschap, verminderd met bepaalde schulden en vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften. Welke schulden en giften bij de berekening van de legitieme portie van belang zijn, is al eerder behandeld door mijn collega Guido de Weerd.

Legitieme portie en inkorting van giften

Een legitimaris kan zich voor de voldoening van zijn legitieme portie in eerste instantie wenden tot de gezamenlijke erfgenamen, dan wel (ingeval van de wettelijke verdeling) de langstlevende echtgenoot. Deze legitieme portie wordt in beginsel voldaan uit de nalatenschap; de legitieme portie is namelijk een schuld van de nalatenschap op grond van artikel 4:7 BW. De aansprakelijkheid van de erfgenamen en de langstlevende echtgenoot reikt niet verder dan de waarde van de nalatenschap. Met andere woorden: wanneer de waarde van de nalatenschap niet voldoende is, ondergaan de vorderingen elk een evenredige vermindering. De legitimaris loopt aldus een verhaals-risico. Betekent dit dat de legitimaris hiermee genoegen moet nemen? Nee.

Als de legitimaris zijn/haar legitieme portie niet gehaal voldaan kan krijgen uit de nalatenschap, kan hij/zij daarvoor vatbare giften inkorten. Inkorting van een gift gebeurt door een verklaring uit te brengen aan de begiftigde, degene die de gift heeft ontvangen. De bevoegdheid om een gift in te korten vervalt na vijf jaar na het overlijden of na een door de begiftigde gestelde redelijke termijn. Bij de inkorting van giften dient men aldus rekening te houden met deze vervaltermijnen.

Inkorting giften ter voldoening legitieme portie onredelijk?

De wet bepaalt dat het onder omstandigheden onredelijk kan zijn om een gift in te korten ter voldoening van de legitieme portie. Deze vlieger ging in een recente uitspraak het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Hof Arnhem-Leeuwarden 30 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2964) niet op.

De partijen in deze uitspraak zijn broers van elkaar. Voor de leesbaarheid noem ik ze broer A, B en C. Broer A is zowel in de nalatenschap van vader, als die van moeder onterfd. Het is echter niet broer A die een beroep doet op zijn legitieme portie, maar de erfgenamen, broer B en C.

Op het eerste gezicht lijkt het misschien niet logisch om een beroep op je legitieme portie te doen, wanneer je niet onterfd bent en dus voor je volledige wettelijke deel als erfgenaam meedoet in de nalatenschap. Een legitieme portie kan evenwel een hogere waarde vertegenwoordigen dan dit erfdeel. Dat komt doordat de legitieme portie, zoals gezegd, niet berekend wordt over het saldo van de nalatenschap, maar over de legitimaire massa. Die legitimaire massa bestaat uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, verminderd met bepaalde schulden, en vermeerderd met bepaalde giften die door de erflater gedaan zijn. Die giften kunnen een beroep op de legitieme portie ook voor een niet onterfd kind interessant maken (Zie hiervoor: niet onterfd, en toch een beroep op de legitieme portie). Net zoals in dit geval. Wat was hier aan de hand?

Vader en broer A hebben tijdens leven een maatschap opgericht, met als doel het uitoefenen van een akkerbouwbedrijf. Deze maatschap is later ontbonden en broer A heeft het landbouwbedrijf voortgezet. Bij notariële akte worden alle activa aan broer A toegedeeld onder de verplichting om alle schulden van de maatschap over te nemen. Verder heeft vader alle registergoederen (waaronder een perceel met opstallen, de woning en percelen grond) aan broer A verkocht en geleverd.

Uit hoofde van bovengenoemde afspraken moest broer A aan vader een bedrag van ruim 1,7 miljoen euro betalen. Echter, vader heeft afstand gedaan van zijn recht op het overgrote deel van voornoemd bedrag. Daarnaast is een betalingsverplichting van broer A aan vader omgezet in een schuld uit geldlening. Deze geldlening is vervolgens door vader kwijtgescholden.

Broer B en C stellen zich op het standpunt dat hun legitieme portie is geschonden door de giften van vader aan broer A. Broer B en C hebben uit hoofde van de nalatenschap van vader ieder bijna € 50.000,00 ontvangen. Het hof oordeelt dat door de giften van vader aan broer A de aanvullende legitieme portie van broer B en C is geschonden, zodat zij ieder nog recht hebben op een bedrag van ruim € 250.000,00 uit hoofde van de legitieme portie, vermeerderd met de wettelijke rente. Een deel hiervan heeft broer A al voldaan, zodat een bedrag van ruim € 50.000,00 per persoon resteert.

Het hof oordeelt verder dat broer A verplicht is voornoemd bedrag te vergoeden, voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is. In dat kader voert broer A aan dat een financieringsaanvraag voor een krediet ter hoogte van de vorderingen van broer B en C volgens de bank niet zinvol is. Ook stelt broer A dat uit de jaarcijfers en de begroting blijkt dat het bedrijf van broer A een beperkt positief rendement oplevert.

Broer B en C voeren hiertegen aan dat broer A onlangs een stuk landbouwgrond heeft verkocht voor ruim 1 miljoen euro. Volgens broer B en C kan broer A hieruit de vorderingen uit hoofde van de legitieme portie voldoen. Zij concluderen dan ook dat broer A in een keer het resterende bedrag kan voldoen en dat dit niet onredelijk is.

Het hof is met broer B en C van mening dat broer A niet heeft bewezen dat het op dit moment, alle omstandigheden in aanmerking nemende, onredelijk is de nog verschuldigde bedragen aan hen te betalen. Het hof leidt uit de jaarrekening af dat er voldoende liquide middelen beschikbaar zijn in de onderneming van broer A om zijn broer te voldoen.

Legitieme portie: wanneer is inkorting wel onredelijk?

Het zal niet snel zo zijn dat de verplichting tot vergoeding van de waarde van de gift zo onredelijk is dat zij komt te vervallen. Gezien het dwingendrechtelijke karakter van de legitieme portie zal dit slecht in uitzonderingsgevallen het geval zijn. Ook in deze uitspraak ging het onredelijkheidscriterium dus niet op en kon het broer A niet redden. Omdat slechts in uitzonderingsgevallen aanspraak kan worden gemaakt op het onredelijkheidscriterium, zal het niet tot verbazing leiden dat er niet veel rechtspraak is waarin een geslaagd beroep wordt gedaan op het onredelijkheidscriterium.

Het hof overweegt nog wel dat een goede reden om te oordelen dat het onredelijk is in te korten op een gift, is wanneer het geschonkene sterk in waarde is gedaald, als gevolg van bijzondere omstandigheden die redelijkerwijs niet voor rekening van de begiftigde behoren te komen.

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.