Een wel heel duur etentje… deel II

Op 8 april 2014 besloot het Hof Den Haag dat een etentje dat door een erfgenaam van de rekening van de erflaatster was betaald als een daad van zuivere aanvaarding kan worden beschouwd.

 

De belangrijkste feiten op een rijtje:

Op de dag van het overlijden van erflaatster hebben de twee erfgenamen (waarvan er één tevens executeur is) samen met hun partners in de woning van de erflaatster in Delft de uitvaart voorbereid. Op die dag hebben zij ook een (eenvoudige) maaltijd genuttigd in een restaurant te Delft. Een schuldeiser van de nalatenschap is van mening dat de erfgenamen door het betalen van dit etentje de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.

Erfgenamen kunnen bij het openvallen van een nalatenschap drie keuzes maken, te weten verwerpen, beneficiair aanvaarden of zuiver aanvaarden (art. 4:190 lid 1 BW). Een eenmaal gedane keuze is in beginsel onherroepelijk en dus niet meer te wijzigen (art. 4:190 lid 4 BW). Een gevolg van de zuivere aanvaarding is dat de erfgenaam ook met zijn eigen vermogen aansprakelijk is voor schulden van de nalatenschap. Als een vordering niet uit de nalatenschap voldaan kan worden, moet de erfgenaam in dat geval met zijn privévermogen bijpassen.

De keuze kan worden gemaakt door het afleggen van een verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis (art. 4:191 lid 1 BW). (De rechtbank draagt vervolgens zorg voor de inschrijving in het boedelregister.) Overigens kan onder omstandigheden (zie art. 4:192 leden 2, 3 en 4 BW en art. 4:193 leden 1 en 2 BW) een keuze ook gemaakt worden door niets te doen. Zolang een erfgenaam nog geen keuze heeft gemaakt, kunnen tot slot zijn gedragingen leiden tot een zuivere aanvaarding. Immers, art. 4:192 lid 2 BW bepaalt dat ook zuiver aanvaard wordt als een erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt.

Is het betalen van een etentje met de pinpas van erflaatster nu te beschouwen als een handeling die tot zuivere aanvaarding leidt?

Het hof overwoog als volgt:

“6. Voor de beantwoording van de vraag wat dient te worden verstaan onder gedragingen die ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zijn gedaan is de volgende passage bij de Vaststellingswet van belang (MvA, Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 933 en 934) : “Een erfgenaam die, binnen de hem vergunde wettelijke termijn van beraad, met betrekking tot de op het ogenblik van erflaters overlijden van rechtswege op hem overgegane goederen der nalatenschap daden van beheer verricht, omdat hij (nog) niet van zins is de nalatenschap te verwerpen, kan – zeker als hij daarna definitief van verwerping afziet – moeilijk worden beschouwd als een zaakwaarnemer die zich inlaat met de behartiging van een anders belang. Beperkt hij zich tot de daden van beheer waartoe de wet een erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard bevoegd verklaard, dan behoort hij zijn keuzemogelijkheid niet te verspelen. Dat is wel het geval wanneer hij, gelijk vrijstaat aan erfgenamen die zuiver aanvaard hebben, over goederen der nalatenschap als heer en meester beschikt, of wanneer hij, eventueel in een andere vorm dan een verklaring ter griffie, duidelijk aan de schuldeisers der nalatenschap doet blijken dat hij de schulden der nalatenschap geheel voor zijn rekening te nemen”.

7. Op grond van het oude erfrecht werd niet als een daad van aanvaarding beschouwd: 1) daden betreffende de begrafenis, 2) het houden van toezicht, 3) daden dienende tot bewaring of om de nalatenschap bij voorraad te beheren. Naar het oordeel van het hof kunnen de hiervoor vermelde daden ook onder het huidige erfrecht niet aangemerkt worden als een daad waardoor de nalatenschap zuiver wordt aanvaard.”

En vervolgens:

“12. Naar het oordeel van het hof kan het gezamenlijk eten van geïntimeerden bij gelegenheid van de voorbereiding van de uitvaart van erflaatster niet worden aangemerkt als een daad van beheer. Niet valt in te zien dat het gezamenlijk eten met hun partners kan worden aangemerkt als een beheershandeling ten behoeve van de nalatenschap. Hoe gering het bedrag ook in hun ogen is, zij hebben gelden van de nalatenschap echter wel verbruikt ten eigen behoeve en er aldus als heer en meester over beschikt. Indien de vordering uit hoofde van het betalen van de kosten van de koffietafel als kosten van de lijkbezorging kan worden aangemerkt, moet worden vastgesteld dat deze vordering zonder inachtneming van de vooromschreven rangorde is betaald ten laste van de nalatenschap met instemming van beide erfgenamen, de geïntimeerden. De vordering van appellante heeft als schuld van erflaatster (art.4:7 lid 1 letter a BW) immers gelijke rangorde. Voor zover als kosten van executele zijn aan te merken, geldt dat de vordering van appellante een hogere rangorde heeft (art.4:7 lid 2 slot BW). De betaling van de onderhavige vordering van [erfgenaam twee] is gedaan met volledige instemming van [erfgenaam drie]. Geïntimeerden beroepen zich op een nadien op 8 april 2008 gedane beneficiaire aanvaarding, maar toen hadden zij al – zonder dat er sprake was van beheershandelingen – beschikt over nalatenschapsgelden ten eigen behoeve. Uit de stukken volgt dat [erfgenaam drie] ook de uitvaart en de koffietafel heeft geregeld en derhalve mede opdrachtgeefster was. 

13. Naar het oordeel van het hof hebben geïntimeerden de nalatenschap van erflaatster door hun gedragingen zuiver aanvaard.”

De Hoge Raad is echter een andere mening toegedaan en bepaalt dat de gedragingen niet hebben geleid tot zuivere aanvaarding. Terecht merkt de Hoge Raad op dat per erfgenaam bezien dient te worden of de gedragingen van deze erfgenaam als een daad van zuivere aanvaarding kunnen worden gezien. De Hoge Raad volgt hofs oordeel dat de onder oud recht geldende wettelijke regel dat daden betreffende de begrafenis niet leiden tot zuiver aanvaarding zijn gelding onder het huidige art.4:192 lid 1 BW heeft behouden. Anders dat het hof (dat het betalen van het etentje als een beschikkingshandeling beschouwde) vindt de Hoge Raad dat bedoelde handelingen geschaard kunnen worden onder het regelen van de begrafenis.

De Hoge Raad overweegt:

“3.5 Uitgaande van het voorgaande klaagt onderdeel 1.1 terecht over het oordeel van het hof. Tot de handelingen die erop zijn gericht de erflater een passende uitvaart te bezorgen, kan een overleg op de sterfdag als hier aan de orde worden gerekend. Het maken van redelijke kosten daarvoor ten laste van de nalatenschap kan dan niet worden aangemerkt als een daad van aanvaarding. De kosten van een maaltijd als de onderhavige kunnen onder omstandigheden tot zodanige kosten worden gerekend. De hiervoor in 3.3 onder (ii)-(iv) genoemde omstandigheden – van de juistheid waarvan in cassatie moet worden uitgegaan – rechtvaardigen zonder meer dat die kosten van de onderhavige eenvoudige maaltijd worden gerekend tot de kosten voor de uitvaart. In het licht van die omstandigheden is het oordeel van het hof dan ook onjuist.”

De Hoge Raad benoemt uitdrukkelijk de omstandigheden waaruit mag worden afgeleid dat hier geen sprake is van een algemeen geldende regel. In ieder geval dient dus apart beoordeeld te worden.

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.