Als een kind bij testament door een van beide ouders onterfd is, dan kan het onterfde kind aanspraak maken op de legitieme portie op grond van artikel 4:63 lid 1 BW. De mogelijkheid om aanspraak te maken op de legitieme portie vervalt wanneer het onterfde kind niet binnen een aan hem door een belanghebbende gestelde redelijke termijn en uiterlijk vijf jaar na het overlijden van de erflater heeft verklaard dat hij aanspraak maakt op de legitieme portie. Dit is geregeld in artikel 4:85 lid 1 BW. Dit artikel stond centraal in een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juni 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:1937). Deze procedure in hoger beroep richt zich tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 22 augustus 2018 (zaak-/rolnummer C/02/341115/HA ZA 18-90).
De legitieme portie en de redelijke termijn
In dit arrest ging het om het volgende. Erflaatster is op 2 maart 2012 overleden. Bij testament van 31 maart 2005 heeft zij het ene kind onterfd (hierna: ‘het onterfde kind’) en het andere kind (hierna: ‘de erfgenaam’) tot enig erfgenaam en executeur benoemd. De erfgenaam heeft de nalatenschap en executeursbenoeming aanvaard. De erfgenaam heeft het onterfde kind op 3 april 2012 een termijn van 30 dagen gesteld om aan te geven of het onterfde kind een beroep wil doen op de legitieme portie.
Procedure in eerste aanleg: Is de mogelijkheid een beroep te doen op de legitieme portie vervallen?
In eerste aanleg komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de erfgenaam gestelde termijn van 30 dagen niet redelijk is. De termijn is een maand na het overlijden van erflaatster gesteld, en de erfgenaam heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij er belang bij zou hebben gehad om al zo snel na het overlijden van erflaatster een termijn van 30 dagen te stellen. De rechtbank gaat daarom niet mee in het verweer van de erfgenaam dat het onterfde kind niet binnen de door hem gestelde redelijke termijn een beroep heeft gedaan op de legitieme portie. In deze situatie geldt gewoon de normale vervaltermijn van vijf jaar van artikel 4:85 lid 1 BW. Nu het onterfde kind na 4 jaar en 9 maanden een beroep heeft gedaan op haar legitieme portie, heeft zij dit tijdig gedaan.
Het beroep van de erfgenaam op de redelijkheid en billijkheid c.q. rechtsverwerking slaagt niet. Voor het aannemen van rechtsverwerking is volgens vaste jurisprudentie enkel tijdsverloop of stilzitten onvoldoende; er zijn bijzondere omstandigheden nodig op grond waarvan bij de erfgenaam het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken of de erfgenaam onredelijk zou worden benadeeld wanneer het onterfde kind alsnog aanspraak zou maken op haar legitieme portie. De erfgenaam heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, en daarom kan hij geen geslaagd beroep doen op rechtsverwerking. Ook zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld door de erfgenaam op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat het onterfde kind zich beroept op haar legitieme portie.
Procedure in hoger beroep: Tijdig aanspraak gemaakt op de legitieme portie
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bekrachtigt in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank. Daarbij heeft het gerechtshof ook meegewogen dat het onterfde kind al in haar brief van 22 maart 2012 aan de notaris en haar brief van 27 maart 2012 aan de erfgenaam geschreven heeft dat zij recht heeft op haar legitieme portie. De erfgenaam wist derhalve al kort na het overlijden van erflaatster dat het onterfde kind aanspraak ging maken op haar legitieme portie.
Conclusie vervaltermijn legitieme portie
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het belangrijk is dat onterfde kinderen op de hoogte zijn van de vervaltermijn van vijf jaar met betrekking tot de legitieme portie. Een vervaltermijn kan – in tegenstelling tot een verjaringstermijn – niet gestuit worden. Na vijf jaar na het overlijden van erflater kan er geen aanspraak meer worden gemaakt op de legitieme portie. Onder omstandigheden kan het zo zijn dat een onterfd kind zelfs korter de tijd heeft om aanspraak te maken op de legitieme portie, namelijk wanneer het onterfde kind een redelijke termijn wordt gesteld om aan te geven of hij wel of geen aanspraak wil maken op de legitieme portie. De hiervoor besproken uitspraken laten zien dat een redelijke termijn in ieder geval geen termijn van 30 dagen is, kort na het overlijden van erflaatster. Ook bevestigen deze uitspraken dat een beroep op rechtsverwerking en/of de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid niet door enkel tijdsverloop worden gehonoreerd. Er zijn in ieder geval bijzondere omstandigheden nodig, en deze bijzondere omstandigheden moeten ook gesteld worden door de partij die zich op rechtsverwerking en/of de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept.