Vergoedingsrechten voor gehuwden, geregistreerd partners en samenwoners

Bij gehuwden en geregistreerd partners kan sprake zijn van drie verschillende vermogens, namelijk de huwelijksgemeenschap / partnerschapsgemeenschap en het eventuele privévermogen van beide echtgenoten. Bij samenwoners is sprake van ieders eigen vermogen en eventueel gezamenlijk vermogen. Van gezamenlijk vermogen is bijvoorbeeld sprake indien samenwoners samen een woning kopen. Indien een verschuiving plaatsvindt van het ene vermogen naar het andere vermogen, kan een vergoedingsrecht ontstaan. Bijvoorbeeld wanneer de een met zijn/haar privévermogen aflost op een schuld van de ander. Denk ook aan het geval dat een van de partners met zijn/haar privévermogen investeert in een gemeenschappelijk goed. Andersom kan er eveneens een vergoedingsrecht ontstaan indien met gezamenlijk vermogen wordt geïnvesteerd in het privévermogen van één van de partners.

Wanneer is sprake van vergoedingsrechten? En welk onderscheid dient gemaakt te worden tussen gehuwden en geregistreerd partners aan de ene kant, en samenwoners aan de andere kant?

 

Vergoedingsrechten voor gehuwden en geregistreerde partners

Grondslagen voor het vergoedingsrecht

Voor gehuwden en geregistreerd partners zijn de regels met betrekking tot vergoedingsrechten in de wet geregeld. Indien een van de partners met zijn/haar privévermogen investeert in het privévermogen van de ander, heeft de betalende partner op grond van artikel 1:87 lid 1 BW in beginsel recht op een vergoeding. Een veelgebruikt voorbeeld hierbij is de partner die eigen geld inlegt voor de aanschaf of verbouwing van de woning van de ander, waardoor een vergoedingsrecht ontstaat. 

Artikel 1:87 lid 1 BW ziet alleen op een verschuiving van het privévermogen van de ene partner naar het privévermogen van de andere partner. Indien sprake is van verschuivingen tussen het gemeenschappelijk vermogen en het privévermogen van één van de partners, is artikel 1:95 BW van toepassing. Uit lid 1 van dit artikel blijkt dat de gemeenschap recht op een vergoeding heeft, indien (deels) met gemeenschapsgelden is geïnvesteerd in een goed dat privé-eigendom is van één van de echtgenoten. Een vergoedingsrecht ontstaat eveneens indien (deels) met gemeenschapsgeld wordt afgelost op een privéschuld (artikel 1:96 lid 5 BW).

Ook andersom kunnen vergoedingsrechten ontstaan. Indien (deels) met privévermogen van één van de partners een gemeenschappelijk goed wordt aangewend (artikel 1:95 lid 2 BW) of wanneer (deels) met privévermogen van één van de partners wordt afgelost op een gemeenschapsschuld (artikel 1:96 lid 4 BW), ontstaat een vergoedingsrecht. 

Wat als een vergoedingsrecht ontstaat, maar de gemeenschap is ontoereikend om de vordering te voldoen? In dat geval kan de vergoedingsgerechtigde echtgenoot zich in beginsel verhalen op het privévermogen van de andere echtgenoot voor de helft van de resterende vordering (Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2385).

Omvang van het vergoedingsrecht

Indien sprake is van een vergoedingsrecht, dient vervolgens nog de hoogte van de vergoeding te worden bepaald. 

De Hoge Raad heeft zich in 1987 uitgelaten over de vraag hoe de omvang van de vergoeding dient te worden bepaald (Hoge Raad 12 juni 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC2558, ook bekend als het arrest Kriek/Smit). In deze zaak waren partijen gehuwd op huwelijkse voorwaarden en had de vrouw met privévermogen geïnvesteerd in de woning van de man. De vrouw heeft daarom na de echtscheiding betaling gevorderd van de man. Bij de berekening van haar vordering heeft de vrouw rekening gehouden met de waardevermeerdering van de woning. De Hoge Raad oordeelde dat een vergoedingsrecht in beginsel slechts leidt tot terugbetaling van een gelijk bedrag als door de partner is geïnvesteerd, zonder verrekening van de waardevermeerdering- of vermindering. Kortom, het betreft in beginsel een nominale vergoeding. De Hoge Raad voegde hieraan toe dat desalniettemin uitzonderingen op dit uitgangspunt mogelijk zijn.

Met de inwerkingtreding van artikel 1:87 BW per 1 januari 2012, heeft de wetgever duidelijkheid geschept met betrekking tot de omvang van het vergoedingsrecht. Op vergoedingsrechten die zijn ontstaan vóór 2012 is voornoemde nominale leer van toepassing, conform de uitspraak van de Hoge Raad. Indien het vergoedingsrecht is ontstaan na 1 januari 2012, wordt in beginsel uitgegaan van de beleggingsleer. In dat geval wordt de waardestijging of -daling van het betreffende goed betrokken in de berekening.

Ter illustratie een voorbeeld:

X en Y zijn gehuwd. Tot het privévermogen van X behoort een hypotheekvrije woning ter waarde van € 500.000,00. Voor de aanschaf van de woning heeft Y met zijn eigen geld € 200.000,00 ingelegd in 2018. In 2023 is de woning € 600.000,00 waard. Het vergoedingsrecht van Y bedraagt in 2023 2/5 (zijnde zijn aandeel in de woning) van
€ 600.000,00.

Ook indien sprake is van vergoedingsrechten die zijn ontstaan door verschuivingen tussen privévermogen en gemeenschappelijk vermogen, dient aansluiting te worden gezocht bij voornoemde beleggingsleer, zoals opgenomen in artikel 1:87 BW. 

Vergoedingsrechten voor samenwoners

Op 10 mei 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wettelijke bepalingen die zijn opgenomen in Boek 1 BW niet van toepassing zijn op samenwoners (ECLI:NL:HR:2019:707). Voor samenwoners kan alleen een vergoedingsrecht ontstaan op basis van een tussen hen gesloten samenlevingscontract of, bij gebreke daarvan, op basis van het algemeen verbintenissenrecht. Indien de partners moeten terugvallen op het algemeen verbintenissenrecht, kunnen zij volgens de Hoge Raad een beroep doen op:

  • Ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW);
  • Onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW);
  • Onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW);
  • De redelijkheid en billijkheid.

Een andere grond waarop samenwoners een vordering kunnen baseren, is artikel 6:10 BW. Dit is het geval indien sprake is van een schuld, waarbij de samenwoners hoofdelijk schuldenaar zijn. Deze grondslag kwam niet aan de orde in de uitspraak van de Hoge Raad, omdat in die specifieke kwestie geen sprake was van een hoofdelijke schuld. Artikel 6:10 BW bepaalt dat indien sprake is van een hoofdelijk aansprakelijkheid voor een schuld, de schuldenaren verplicht zijn bij te dragen in de kosten ter hoogte van hun eigen aandeel. Indien een van de partijen dus meer aflost dan het aandeel waarvoor hij/zij aansprakelijk is, ontstaat in de onderlinge verhouding tussen de partijen een vordering bij de verdeling van het betreffende goed. 

De natuurlijke verbintenis en het vergoedingsrecht

Een uitzondering op het ontstaan van een vergoedingsrecht voor zowel de samenwoners, als gehuwden/geregistreerd partners vormt de natuurlijke verbintenis (Hoge Raad 15 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1808). Van een natuurlijke verbintenis is sprake indien iemand een dwingende verplichting heeft om een bepaalde prestatie te leveren, zonder daar iets voor terug te krijgen. In voornoemde uitspraak van de Hoge Raad was sprake van het verstrekken van gelden door de man, voor de aankoop van een woning voor de vrouw. Dit zodat de vrouw na de echtscheiding een dak boven haar hoofd zou hebben. Mede gelet op de welstand van partijen, werd geoordeeld dat wegens de voldoening van een natuurlijke verbintenis door de man geen ruimte was voor een vergoedingsrecht. 

Conclusie over vergoedingsrechten

Voor zowel gehuwden, geregistreerd partners, als samenwoners bestaan meerdere grondslagen om aanspraak te kunnen maken op een vergoedingsrecht / vorderingsrecht. Heeft u mogelijk een vordering of maakt uw ex-partner aanspraak op een gestelde vordering? Neem dan contact op met een van onze familierechtadvocaten.

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.