De legitieme portie in het kort
Op grond van artikel 4:85 BW moet een legitimaris binnen vijf jaar na overlijden of binnen een daartoe aan hem door een belanghebbende gestelde redelijke termijn aanspraak maken op de legitieme portie. Wanneer dit niet (tijdig) gebeurt, vervalt deze aanspraak. Wordt er tijdig aanspraak gemaakt op de legitieme portie, dan ontstaat een vorderingsrecht van de legitimaris op de nalatenschap. Dit vorderingsrecht verjaart op grond van artikel 3:306 BW na 20 jaar. Meer informatie over dit onderwerp leest u in het artikel ‘’10 meest gestelde vragen over de legitieme portie’’ van kantoorgenoot Joost Diks.
De legitimaris die een beroep doet op de legitieme portie wordt daarmee een schuldeiser van de nalatenschap. Het voldoen van de schulden van de nalatenschap is dé primaire taak van de vereffenaar. Daarbij moet hij met name oog hebben voor de rangorde van schulden zoals neergelegd in artikel 4:7 BW. In dit artikel bespreek ik onder meer hoe de vereffenaar moet omgaan met de legitimaris, welke positie de legitimaris als schuldeiser in een vereffening inneemt en hoe hij informatie kan verkrijgen om zijn legitieme portie te berekenen.
De legitieme portie gedurende de vereffening van een nalatenschap
Gedurende de vereffening van een nalatenschap is niet steeds duidelijk of een legitimaris ook daadwerkelijk aanspraak maakt op zijn legitieme portie. Dit roept dan ook de vraag op hoe daarmee om te gaan als vereffenaar. Deze vraag speelt niet alleen bij de “zware” vereffening na benoeming van een vereffenaar door de rechtbank, maar ook bij de “lichte” vereffening na beneficiaire aanvaarding door één of meer erfgenamen.
De plaats van de legitimaris in de rangorde van schuldeisers
Zolang de legitimaris geen aanspraak maakt op zijn legitieme portie, is de legitimaris geen schuldeiser van de nalatenschap. De legitimaris is dan ook nog geen bekende schuldeiser in de zin van artikel 4:214 lid 2 BW en hoeft dan ook (nog) niet per brief opgeroepen te worden door de vereffenaar om zijn vordering op de nalatenschap in te dienen.
Zodra de legitimaris aanspraak maakt op zijn legitieme portie, wordt hij een schuldeiser in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub g BW. Zoals de rangorde van dat artikel uitwijst, gaan de schulden ter zake legitieme porties voor op schulden uit legaten en schulden uit giften.
Recht op informatie gedurende de vereffening van een nalatenschap
Wanneer een legitimaris aanspraak heeft gemaakt op zijn legitieme portie, heeft de legitimaris recht op informatie. Voor de legitimaris is het noodzakelijk om over alle relevante informatie te beschikken omdat hij er immers belang bij heeft om te weten wat de hoogte/omvang van de legitieme portie is. Het recht op informatie voor de legitimaris-niet-erfgenaam is specifiek vastgelegd in artikel 4:78 BW. In dit artikel is onder meer bepaald dat een legitimaris-niet-erfgenaam recht heeft op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. Artikel 4:78 BW legt een informatieplicht op aan erfgenamen en de met het beheer van de nalatenschap belaste executeur. De vereffenaar wordt in artikel 4:78 BW niet expliciet genoemd. Men zou zich dus nog de vraag kunnen stellen of de legitimaris op grond van artikel 4:78 BW de door hem benodigde informatie kan opvragen bij de vereffenaar.
In de jurisprudentie is daar geen eensluidend antwoord op te vinden.
Het gerechtshof Den Haag heeft eerder over deze kwestie moeten oordelen en is in zijn uitspraak van 18 juni 2019 formeel. Het gerechtshof Den Haag oordeelde dat ‘’de nalatenschap van erflater vereffend had moeten worden en dat daarbij artikel 4:78 BW niet van toepassing is.”
De (kantonrechter van de) rechtbank Overijssel dacht daar dan op 7 januari 2020 weer heel anders over. De vereffening hoeft wat de kantonrechter betreft niet aan de toepasselijkheid van artikel 4:78 lid 1 BW in de weg te staan. De wetgever heeft artikel 4:78 lid 1 BW in geval van vereffening niet buiten toepassing verklaard en de (andere) wettelijke bepalingen inzake de legitieme portie kunnen ook aan de orde zijn bij de vereffening. Bovendien is artikel 4:78 lid 1 BW in het leven geroepen om de positie van de legitimaris-niet-erfgenaam te versterken, welke versterking ook noodzakelijk is in geval van vereffening.
Door Asser/Perrick werd het standpunt ingenomen dat artikel 4:78 BW niet van toepassing is als de nalatenschap overeenkomst afdeling 4.6.3 wordt vereffend. Volgens Asser/Perrick biedt gedurende de vereffening afdeling 4.6.3 voldoende bescherming aan de legitimarissen. Daarbij verdient volgens Asser/Perrick in het bijzonder artikel 4:210 lid 1 BW aandacht, op grond waarvan de vereffenaars verplicht zijn de aanwijzingen van de kantonrechter te volgen. Deze aanwijzingen kunnen inhouden dat de vereffenaar aan een legitimaris inzage in en afschrift verstrekt van alle bescheiden die deze voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft.
De vraag is echter of het standpunt van Asser/Perrick niet achterhaald is, doordat de Expertgroep erfrecht van het LOVCK&T in de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter de aanbeveling heeft gedaan, dat het niet meer mogelijk is om het geven van een aanwijzing aan de kantonrechter te verzoeken. In dat licht is de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2021 relevant. Het gerechtshof oordeelde dat uit de wet niet blijkt dat tijdens de vereffening het bepaalde in artikel 4:78 BW niet van toepassing is. Bovendien begrijpt het hof de verwijzing van geïntimeerde naar de procedure van artikel 4:210 BW niet. Uit de in 2020 aangepaste Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter blijkt dat het niet (meer) mogelijk is dat een belanghebbende (onder wie appellant als schuldeiser) zelf aan de kantonrechter om een aanwijzing vraagt. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter en daarmee kan niet (langer) gezegd worden dat de vereffening voldoende waarborgen biedt voor schuldeisers van de nalatenschap, onder wie legitimarissen, om aan informatie te komen.
Men zou zich overigens kunnen afvragen of – los van de mogelijkheid van de aanwijzing – de vereffenaar niet sowieso moet worden ingelezen in artikel 4:78 BW.
Belang positie legitimaris als schuldeiser voor de erfrecht praktijk
Als een legitimaris (nog) geen beroep doet op zijn legitieme portie, dan wordt hij niet aangemerkt als schuldeiser van de nalatenschap en telt zijn potentiële vordering niet mee als schuld die door de vereffenaar moet worden meegenomen op de lijst van bekende schuldeisers. Zodra de legitimaris wél een beroep doet op de legitieme portie, wordt hij aangemerkt als schuldeiser en moet de vereffenaar deze schuld in beginsel voldoen met inachtneming van de rangorde van schuldeisers zoals genoemd in artikel 4:7 BW. De legitieme portie die op grond van artikel 4:81 lid 2, 4:82 of 4:83 BW niet opeisbaar is, mag de vereffenaar links laten liggen op grond van artikel 4:218 lid 4 BW. De vraag of artikel 4:78 BW ook van toepassing is gedurende de vereffening wordt in de literatuur en/of jurisprudentie niet eensluidend beantwoord. In het algemeen wordt ervan uitgegaan dat de vereffenaar net als de executeur en de erfgenamen verplicht is de relevante informatie en stukken ter berekening van de legitieme portie te verstrekken.