Kan een erfgenaam verkoop van een gemeenschappelijke woning afdwingen in kort geding?

Als er meerdere erfgenamen gerechtigd zijn tot een goed van de erfenis, hoeven zij niet met elkaar in die onverdeeldheid te blijven. Zij kunnen te allen tijde verdeling van dat gemeenschappelijke goed verlangen. Als zij met elkaar geen overeenstemming kunnen bereiken over de wijze van verdeling van het goed dat tot de nalatenschap behoort, kan de rechtbank op grond van artikel 3:185 BW gevraagd worden de wijze van verdeling door partijen te gelasten, of de verdeling zelf vast te stellen. Eén van de wijzen van verdelen die de wet daarbij noemt, is dat de verkoopopbrengst verdeeld wordt van het goed nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht. Maar kan dat ook in kort geding gevorderd worden, als daar een spoedeisend belang bij is? De rechtspraak blijkt daar verdeeld over.

 

Erfgenamen hebben onenigheid over de tot de erfenis behorende woning

Stel, je bent als één van de erfgenamen samen met andere erfgenamen gerechtigd tot een woning die tot de nalatenschap behoort. Met de andere erfgenamen is geen overeenstemming te bereiken over een toedeling van de woning aan een of meerdere deelgenoten, zodat de woning te koop zal moeten worden aangeboden aan derden om uit de verdeeldheid te geraken. Voor de verkoop is de medewerking van alle deelgenoten nodig, maar een of meer deelgenoten weigeren of laten na die medewerking te verlenen. Op grond van artikel 3:174 BW zou dan gevorderd kunnen worden – óók in kort geding – dat de rechter jou machtigt om mede namens alle andere deelgenoten de woning te verkopen. Daarvoor is dan wel nodig dat de woning te gelde gemaakt moet worden om gemeenschappelijke schulden te kunnen voldoen, of er zullen andere gewichtige redenen moeten zijn om de gemeenschappelijke woning te gelde te maken.

Als hier géén gewichtige reden voor is, biedt artikel 3:185 BW de mogelijkheid om af te dwingen dat de rechtbank de wijze van verkoop van de woning bepaalt en de verkoopopbrengst die daarmee gerealiseerd zal worden, verdeelt. Dat kan in ieder geval in een vaak langdurende bodemprocedure, maar hier zou ook een spoedeisend belang bij kunnen bestaan. Een erfgenaam zou bijvoorbeeld in de situatie kunnen verkeren dat hij dringend behoefte heeft aan de liquide middelen die met een verkoop van de woning vrij zouden komen. De vraag is dan of die erfgenaam zich met succes tot de voorzieningenrechter in kort geding kan wenden met een daartoe strekkende vordering. Kan hij in kort geding bij wijze van voorlopige voorziening medewerking van de andere erfgenamen vorderen aan een verkoop van de gemeenschappelijke woning door de andere deelgenoten?

Drie gerechtshoven over de verdeling van de erfenis in kort geding

Het hof Den Haag vindt van niet, zo blijkt uit drie arresten[1]. Het als ordemaatregel bevelen van de verkoop en levering van een gemeenschappelijk goed (aan een derde) is volgens het hof Den Haag de facto een wijze van verdelen als bedoeld in artikel 3:185 BW, welke verdelingshandeling is voorbehouden aan de bodemrechter. Een zodanige definitieve en ingrijpende beslissing kan wat het hof Den Haag betreft dus niet als een (voorlopige) ordemaatregel worden genomen. Een deelgenoot die met een verkoop van een gemeenschappelijke woning uit de onverdeeldheid wil komen, kan dus niet in kort geding bij de voorzieningenrechter terecht; in ieder geval niet bij de voorzieningenrechter in Den Haag.

Het hof Arnhem-Leeuwarden[2] kijkt daar anders tegenaan. Wat dit hof betreft, is de veroordeling van een deelgenoot om mee te werken aan een verkoop en levering van een gemeenschappelijk goed niet een (aan de bodemrechter voorbehouden) vaststelling van een verdeling als bedoeld in artikel 3:185 BW, maar het gelasten door de rechter van een wijze van verdeling door partijen zelf, zoals bedoeld in dat artikel. Met het gelasten van een wijze waarop partijen zelf het gemeenschappelijk goed moeten gaan verdelen, maakt de rechter in de ogen van het hof Arnhem Leeuwarden niet meteen constitutief vonnis een einde aan de onverdeeldheid, zoals dat wel het geval is bij de vaststelling van de verdeling. De rechter verdeelt de woning immers niet zelf, maar geeft een ordemaatregel over hoe partijen dat zelf moeten doen. Dat kan wat het hof Arnhem-Leeuwarden betreft wel degelijk ook in kort geding, bij condemnatoir vonnis, als daar een spoedeisend belang bij is.

Het hof Den Bosch[3] kijkt daar vervolgens wéér anders naar. Het hof Den Bosch begrijpt de vordering die strekt tot onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking aan de verkoop en levering van een gemeenschappelijke woning als een vordering tot het gelasten van de wijze van verdeling zoals bedoeld in art. 3:185 BW[4]. Maar ook dáár leent een kortgedingprocedure zich volgens het hof Den Bosch niet voor. Het hof Den Bosch overweegt dat het doel van een kortgedingprocedure het treffen van een ordemaatregel is, en dat een veroordeling van een deelgenoot tot onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking aan de verkoop van een woning aan een derde niet als een ordemaatregel kan worden aangemerkt. In Den Bosch kun je voor een afgedwongen verkoop van een gemeenschappelijke woning dus niet terecht in kort geding,

Tot slot over de verdeling van de erfenis in kort geding

Duidelijk is dat in kort geding niet de vaststelling door de rechter van een verdeling van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:185 BW gevorderd kan worden. Dat kan alleen in een bodemprocedure, bij constitutief vonnis. Daar zijn de gerechtshoven Den Haag, Arnhem-Leeuwarden en Den Bosch het wel over eens[5]. De vraag is evenwel of de veroordeling tot medewerking aan een verkoop beschouwd moet worden als een vaststelling van een verdeling is, of als het gelasten van een wijze waarop partijen zelf moeten verdelen. En, in het tweede geval, of dat bij wijze van ordemaatregel in kort geding gevorderd kan worden. Het antwoord daarop is divers. Een vordering tot medewerking aan verkoop van een gemeenschappelijke woning (met verdeling van de verkoopopbrengst) wordt door het hof Den Haag de facto gezien als een vaststelling van een verdeling, waarvoor in kort geding geen ruimte is, en door het hof Arnhem-Leeuwarden en het hof Den Bosch als het gelasten van een wijze van verdelen, waarbij het hof Arnhem-Leeuwarden concludeert dat een dergelijke vordering in kort geding kan worden ingesteld, en het hof Den Bosch concludeert dat dat níet kan.

De conclusie: de rechtspraak is op dit punt vooralsnog verdeeld. Het ligt er op dit moment dus maar aan in welk hofressort je procedeert, wil je met succes in kort geding afdwingen dat je op grond van artikel 3:185 BW met een verkoop van een gemeenschappelijke woning uit een onverdeeldheid geraakt. Het is goed om je daar bewust van te zijn, als je met een spoedige verkoop uit de onverdeeldheid van een gemeenschappelijke woning wil raken. Een erfrechtadvocaat kan adviseren op welke wijze op de kortst mogelijke termijn gekomen kan worden tot verdeling van de nalatenschap.


[1] Hof Den Haag 13 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3426, 26 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3213, en 29 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1338.

[2] Hof Arnhem-Leeuwarden 15 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5839.

[3] Hof den Bosch 7 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2803.

[4] Al overweegt het hof tegelijkertijd “De vorderingen van de vrouw ex art. 3:185 BW houden immers een vordering tot (het gelasten van de wijze van) verdeling in”, waarmee het hof toch weer in het midden lijkt te laten of het in zijn ogen gaat om een vaststelling van een verdeling of om het gelasten van een wijze van verdelen.

[5] Zie, meer recent, ook de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, 5 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:157: “Indien partijen niet zelf tot overeenstemming komen, kan de rechter in een bodemprocedure de verdeling vaststellen. In kort geding is dit in beginsel niet mogelijk, nu een verdeling geen voorlopige voorziening betreft.”

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.