Welke schulden komen in aftrek bij de berekening van de legitieme portie?

In mijn bijdrage “Stappenplan bepalen giften ten behoeven van de legitieme portie. Welke giften tellen mee bij de berekening van de legitieme portie?” ben ik ingegaan op de giften die meetellen voor de legitimaire massa. Als het stappenplan uit dat artikel gevolgd wordt, wordt duidelijk welke giften meetellen bij de berekening van de legitieme portie. De legitimaire massa wordt echter niet alleen vastgesteld op basis van tot de nalatenschap behorende baten en de daarbij op te tellen giften, ook bepaalde schulden van de nalatenschap tellen mee. Welke schulden meetellen bij de bepaling van de legitieme portie leest u in deze bijdragen.

 

Voor de legitieme portie relevante schulden

Artikel 4:7 BW geeft de schulden van de nalatenschap weer. Op grond van artikel 4:65 BW tellen echter niet alle schulden van de nalatenschap mee voor de legitimaire massa. De reden hiervoor is dat nalatenschapsschulden een rangorde kennen en de legitieme portie zelf ook een schuld van de nalatenschap is (genoemd in artikel 4:7 lid 1 onder g BW).

Binnen de rangorde van nalatenschapsschulden moet de legitimaris bepaalde andere schuldeisers voor laten gaan, maar heeft de legitimaris op zijn beurt voorrang boven andere schuldeisers van de nalatenschap.

Welke schulden de legitimaire massa verminderen is bepaald in artikel 4:65 BW:
De legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f.’

De schulden die meetellen zijn:

  • de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i;
  • de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;
  • de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar; en

  • de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3;

Categorie 1 schulden die in mindering komen op de legitimaire massa: Schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan

De schulden sub a zijn schulden die de erflater bij leven al had, voor zover deze niet door zijn overlijden vervallen (bij deze laatste categorie valt te denken aan studieschulden bij DUO en bepaalde andere persoonlijke verplichtingen).

Uitgezonderd zijn quasi-legaten (‘schulden begrepen in onderdeel i’). Quasi-legaten zijn bepaalde door de erflater bij leven aangegane verplichtingen, die echter pas na overlijden uitgevoerd behoeven te worden en daarom sterk lijken op legaten. Te denken valt aan ‘schenkingen ter zake des doods’ (‘papieren’ schenkingen), waarbij bij leven een bedrag wordt schuldig erkend dat pas na overlijden behoeft te worden voldaan.

Categorie 2 schulden die in mindering komen op de legitimaire massa: Kosten van lijkbezorging

De schulden sub b zijn kosten van de uitvaart in ruime zin, waaronder kosten van bekendmaking van het overlijden, de verklaring van overlijden, het vervoer van de overledene, kosten van de begrafenisondernemer, kist of ander omhulsel, bloemen, rouw- en volgauto’s, uitvaartdienst, ‘catering’ plechtigheid, grafrecht, graf, grafbedekking en dankcorrespondentie.[1]

Deze kosten moeten gelet op de welstand en het aanzien van de overledene passend zijn. Er behoeft niet voor de goedkoopste oplossing gekozen te worden.

Categorie 3 schulden die in mindering komen op de legitimaire massa: Kosten van vereffening

De schulden sub c zijn de kosten die gemaakt worden indien de nalatenschap moet worden vereffend volgens de wet. Vereffening vindt met name (maar niet in alle gevallen) plaats wanneer een nalatenschap door één of meer erfgenamen beneficiair aanvaard is, maar ook in gevallen waarin de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd. Vereffening heeft overeenkomsten met een faillissement, met dien verstande dat ook een positieve nalatenschap in bepaalde situaties moet worden vereffend. Het lijkt daarbij logisch dat de kosten van vereffening mede ten laste van de legitimaris komen, omdat ook de legitimaris gebaat is bij een deugdelijke afwikkeling van de nalatenschap.

…en de kosten van executele dan…?

Volgens de letter van de wet komen de kosten van executele (die genoemd worden in artikel 4:7 lid 1 sub d BW) niet in mindering op de legitimaire massa, terwijl ook ingeval van een afwikkeling van de nalatenschap door een executeur de legitimaris daarbij gebaat is.

Voor de omvang van de legitieme portie maakt het derhalve uit op welke wijze de nalatenschap afgewikkeld wordt. Dit verschil in behandeling laat zich moeilijk verklaren, al is het wel zo dat het loon van de executeur bij testament bepaald kan worden en het loon van de vereffenaar (in beginsel) wordt vastgesteld volgens de Recofa-richtlijnen, zoals die ook voor faillissementscuratoren gelden.

De legitieme portie is op grond van artikel 4:63 BW immers ‘het gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, waarop de legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken.’ Hoewel de wet zelf meerdere uitzonderingen op deze hoofregel kent, achtte de wetgever het blijkbaar onwenselijk dat een erflater de legitieme portie kon bekorten door de executeur een (aanzienlijke) beloning toe te kennen. De wettelijke regeling van artikel 4:144 lid 2 BW dat de executeur een beloning ter waarde van 1% van de waarde van het vermogen van erflater op diens sterfdag toekomt, is immers van regelend recht. De wet geeft daarbij geen maximumbedrag voor een door de erflater bij testament zelf toegekende executeursbeloning.

Het loon van de vereffenaar danwel executeur is echter maar een deel van de kosten van afwikkeling van een nalatenschap, zodat het in het ene geval wel en in het andere geval niet in aanmerking nemen van deze kosten voor de bepaling van de legitimaire massa op zijn minst kort door de bocht lijkt.

In de literatuur wordt daarom verdedigd en in de lagere rechtspraak  wordt ook wel aangenomen dat niet alleen in geval van een vereffening volgens de wet (volgens afdeling 3 van Boek 4 BW), maar ook daarbuiten sprake kan zijn van ‘kosten van informele vereffening’, die vallen onder artikel 4:7 lid 1 sub c BW en derhalve in mindering komen op de legitimaire massa. Volgens deze leer dient in geval van een afwikkeling door een executeur inzake de legitieme portie onderscheid gemaakt te worden tussen kosten van executele (waaronder het loon van de executeur) en kosten van informele vereffening.

Categorie 4 schulden die in mindering komen op de legitimaire massa: Schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3

Afdeling 2 van titel 3 van Boek 4 BW heeft betrekking op de zogeheten ‘andere wettelijke rechten’. Dit zijn dwingendrechtelijke aanspraken die de echtgenoot en (klein)kinderen van de erflater jegens diens nalatenschap kunnen doen gelden. Deze aanspraken hebben een verzorgingskarakter (zoals het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:30 BW of zijn bedoeld om eventuele onbillijkheden te corrigeren (zoals de som ineens als billijke vergoeding voor verrichte arbeid van artikel 4:36 BW). Vanwege hun bijzondere karakter gaan deze aanspraken boven de legitieme portie en komen zij in mindering op de legitimaire massa.

Schulden die niet in mindering komen op de legitimaire massa: De overige schulden van de nalatenschap komen niet in mindering

De overige schulden van de nalatenschap op grond van artikel 4:7 BW zijn:

  • de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten

  • de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens artikel 80 aanspraak wordt gemaakt;
  • de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;
  • de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 126 worden aangemerkt als legaten.

Deze schulden komen niet in mindering op de legitimaire massa.

Zo wordt de legitimaire massa niet verminderd door de erfbelasting, aangezien deze van de individuele erfgenamen wordt geheven en niet van de nalatenschap als geheel. Bovendien is de legitieme portie een bruto bedrag en is de legitimaris zelf belastingplichtig over diens legitieme portie.

Schulden uit legaten verminderen de legitimaire massa eveneens niet, aangezien de legitieme portie o.g.v. artikel 4:63 BW een aanspraak is in weerwil van uiterste wilsbeschikkingen en legaten uitsluitend bij uiterste wil (testament) toegekend kunnen worden.


[1] prof. mr. W.D. Kolkman ‘Schulden der nalatenschap’, p.32

Meld u aan voor onze opleidingen nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van ons aanbod. Meld u hieronder aan en ontvang als eerste een overzicht van nieuwe data en opleidingen.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.